β
(...) omdat er een dag komt, veel eerder dan je voor mogelijk houdt, dat zielsverwant een woord is dat je uit aardigheid tegen elkaar zegt en niet noodzakelijkerwijs omdat het waar is, dat er een tijd komt dat je of niemand meer hebt om naartoe te fietsen of dat je niet meer genoeg tijd hebt omdat te doen. Een dag waarop niemand meer thuis is.
β
β
Johan Harstad (Max, Mischa & Tetoffensiven)
β
Ha! Als het leven eens een liedje was. Ja! En de liefde een recept. En dan een kok inhuren en elkaar zingend verslinden terwijl de tijd zich koest houdt.
β
β
Charlotte Mutsaers (Rachels rokje)
β
Als het erop aankomt, is voor iemand die pijn lijdt het geschenk van je tijd - en je liefde - het kostbaarst.
β
β
Tahereh Mafi (Whichwood (Furthermore, #2))
β
De tijd heeft littekenweefsel over mijn hart gevormd. Het is een andere pijn, een ander verdriet. Een mens verhuist in de tijd, weg van de kern van zijn droefenis, naar de periferie van de pijn, naar de leegte van het gemis. Missen is de voorstad van verdriet. Daar woon ik.
β
β
Alicja Gescinska (Een soort van liefde)
β
Niets waaraan mensen zich zo lelijk kunnen verwonden als aan het geluk van een ander.
Dat iets moois je kwalijk genomen zou kunnen worden, als je jong bent kun je zoiets niet geloven. Dat iemand je de liefde misgunt, hoe kun je daarop bedacht zijn?
De eerste tijd heb je het ook helemaal niet door. Omdat het in jou zo zingt ga je ervan uit dat iedereen meeneuriet. Dat ze meedeinen op jouw muziek. Dit is maar schijn. Door jouw roes lijkt het of ze tollen. In feite staan ze stil en ze zetten zich alvast schrap. Vroeger of later bots je in volle vaart tegen ze op.
β
β
Arthur Japin (Vaslav)
β
Vijfentwintig jaar getrouwd zijn en elkaar nog in de armen vliegen op het perron van de Gare du Nord zoals in een film noir van Jean Renoir. Langs de zee wandelen tot de broekspijpen nat zijn, en dan toch nog in dat chique restaurant gaan eten, en daarom lachen. Elkaar een boek voorlezen. Is dat romantisch? Ja, maar dat is de liefde ook, romantisch. Niet elke dag, maar van tijd tot tijd wel.
β
β
Dirk De Wachter (Liefde: Een onmogelijk verlangen?)
β
Sinds die vruchteloze rit moest ze almaar aan Frederik denken. Alsof de tijd niet meer bestond. Hij was de man die haar had geleerd wat liefde was, die haar op den duur had doen geloven dat ook zij zich graag gezien kon voelen. Hij was good met woorden, had de warmste armen en een blik die zij kon lezen zoals niemand het ooit eerder had gedaan. Hij was zo'n man die niet had durven geloven in zijn eigen verdriet, tot zij zei dat het goed zou komen. Hij was een doener en een meedenker, een veelwiller en een allesweter, een woestigaard met veel broos vel. Hij was de hare en zij de zijne, dat wisten ze eigenlijk allebei. Officieel mocht het misschien niet zo heten, maar dat had zij verdragen, want wachten is niet wachten als de ander er ook is nadat hij weer vertrekt.
β
β
Griet Op de Beeck (Gij nu)
β
Mensen die graag naar uitdragerijen gingen, die graag gedichten lazen, baatzuchtigheid verachtelijk vonden, van eer en liefde droomden, zag ze als een elite die boven de rest van het mensdom uitstak. Je hoefde zulke neigingen niet werkelijk te hebben, als ze maar werden verkondigd; van een man die haar bij een diner had toevertrouwd dat hij hield van rondslenteren in de stad, van vuile handen krijgen in oude winkeltjes, dat hij nooit goed bevonden zou worden in deze zakelijke eeuw want zijn eigen belangen konden hem niet schelen en dat hij daarom in een andere tijd thuishoorde, zei ze toen ze er vandaan kwam: 'Het is echt een aanbiddelijke man, een gevoelig wezen, ik had het nooit gedacht!' en vatte een acuut en overweldigend gevoel van vriendschap voor hem op. Mensen daarentegen die, zoals Swann, zulke neigingen hadden maar er niet over spraken, raakten haar niet. Zij moest weliswaar erkennen dat Swann niet om geld gaf, maar voegde er met een stuurs gezicht aan toe: 'Maar bij hem is het iets heel anders', en wat tot haar verbeelding sprak was dan ook niet de praktijk van belangeloosheid, maar de verwoording ervan.
β
β
Marcel Proust
β
In werkelijkheid zijn sommige wereldverbeteraars gelukkig en andere niet. De gelukkigen zijn om dezelfde redenen - liefde, werk, richting - gelukkig als andere gelukkige mensen. Wat verschilt is het ongeluk van de wereldverbeteraars, want dat vormt niet alleen een reactie op vernedering, gebrek aan liefde en al die andere gebruikelijke dingen, maar ook op de wetenschap dat de hele wereld vervuld is van ellende en dat de meeste mensen die niet zien of er niet om geven, en dat zij er, hoezeer ze ook hun best ook doen, eigenlijk ook maar weinig aan kunnen doen. Wereldverbeteraars ontbreekt het niet aan geluk, maar aan onschuld. Ze kennen niet de blije blindheid die de meeste mensen het grootste deel van hun tijd in staat stelt zich voor het ondraaglijke af te sluiten. Wereldverbeteraars dwingen zichzelf er altijd aan te blijven denken dat alles wat ze doen invloed heeft op andere mensen en dat hun vreugde soms (maar niet altijd) ten koste gaat van de vreugde van anderen. En doordat ze zich daar altijd van bewust zijn, stellen ze zich bloot aan een onbegrensd, verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid.
β
β
Larissa MacFarquhar (Strangers Drowning: Grappling with Impossible Idealism, Drastic Choices, and the Overpowering Urge to Help)
β
Geloof me, er is geen groot verdriet, geen diep berouw of bepaalde sterke herinneringen. Alles komt in het vergeetboek, zelfs de grote liefdes. Dat is wat het leven zo triest en tegelijk zo meeslepend maakt. Er is alleen een bepaalde manier om de dingen te zien en die duikt van tijd tot tijd op. Daarom is het toch goed om een grote hartstocht, een ongelukkige liefde in zijn leven te hebben gehad. Dan hebben we tenminste een alibi voor de onredelijke wanhoop waaronder wij gebukt gaan.
β
β
Albert Camus (A Happy Death)
β
Beiden schenen wij het gevoel te hebben de laatste bewoners te zijn van een uit haar voegen gerukte wereld waarover de tijd was stilgevallen.
β
β
Hubert Lampo (De komst van Joachim Stiller)
β
En terwijl hij de straat van Grand en Cottard insloeg, realiseerde Rieux zich hoe rechtvaardig het was dat, althans van tijd tot tijd, diegenen die genoeg hebben aan de mens en zijn armzalige, ontzettende liefde, beloond worden met blijdschap.
β
β
Albert Camus (The Plague)
β
Steeds zie ik ons samen opdoemen in mijn geest en weer verdwijnen. Als jongens, als jongemannen en op latere leeftijd. We kijken allebei star voor ons uit. Het lijkt wel of we met elkaar vergroeid zijn, zo dicht lopen we tegen elkaar. Ik weet niet of we op weg zijn ergens naar toe of dat het zomaar een dwalen is. Er is geen angst want ik weet dat we elkaar niet kwijt kunnen raken.
β
β
Jan Wolkers (De Onverbiddelijke Tijd)
β
Tijd, kleur, temperatuur, eenzaamheid, en ook liefde. Dingen die alleen in de mensenwereld bestaan. Dingen die, hoewel ze de mens beperken, de mens ook vrij maken. Precies die dingen maken ons tot mens
β
β
Genki Kawamura (If Cats Disappeared from the World)
β
De tijd van symbolische toespelingen, veelbetekenende glimlachjes, seringetakjes was onherroepelijk voorbij. De liefde was strenger, veeleisender geworden, bijna een plicht; er kwamen wederzijdse rechten. Beide zijden profileerden zich meer en meer: misverstanden en twijfels verdwenen of maakten plaats voor concreter en positiever problemen.
β
β
gontsjarov
β
De liefde was een sluipend, traag gif, de liefde was geniepig en leugenachtig, de liefde was een sluier die over de ellende van de wereld was geworpen, de liefde was klef en onverteerbaar, ze was een spiegel waarin je kon zijn wat je niet was, ze was een spook dat hoop verspreidde waar allang geen hoop meer bestond, een schuilplaats waar je je toevlucht dacht te vinden en uiteindelijk toch alleen jezelf vond, ze was een vage herinnering aan een andere liefde, de mogelijkheid van een redding, die uiteindelijk toch op een genadeklap leek, ze was een oorlog zonder winnaars, een kostbaar juweel midden tussen de scherven waaraan je je sneed, ja, in die tijd was de liefde dat, Brilka. (Het Achtste Leven, pg 494)
β
β
Nino Haratischwili
β
Het rook nog naar mijn moeder, alsof ze hier vannacht gewoon was geweest. Die geur kwam uit een kuiltje onderaan haar nek, een plek waar ik al een tijd niet meer had mogen komen. Ik hoorde daar niet meer, daar met mijn oor tegen haar borst, want volgens mijn moeder was ik allang geen klein kind meer.
β
β
Lucia van den Brink (De geur van een moeder)
β
De muze moet je bed niet genaken, maar ze moet een hersenschim blijven waar je achteraan jaagt, een onbereikbare Dulcinea.
β
β
Jan Wolkers (De Onverbiddelijke Tijd)
β
Zie, kleine, al te lang missen is gevaarlijk: hoe langer je mist, hoe meer tijd je hebt de ander naar wens aan te passen. En voor je het weet verwar je missen met liefhebben, zie je missen als bewijs van liefde waar het vooral een kwestie van creativiteit is.
Volgensmij ben jij erg creatief.
β
β
Hanna Bervoets (Fuzzie)
β
Ik heb genoeg lentes overgeslagen. 't Moet uit zijn. Vaak is het me niet eens opgevallen dat het lente werd. Het deed me niks. Nogal wiedes als je er geen acht op slaat, doet niets je iets. Ik merkte de bloesem evenmin op als de sneeuw. Ik hing maar zo'n beetje tussen hemel en aarde. En alles ging snel. Je had geen tijd om stil te staan, of je durfde het niet misschien, omdat je bang was dat je werd ingehaald.
Maar nu sta ik stil bij de lente in mijn tuin en ik weet zeker dat het niet het stilstaan is van een ouder wordende man. Wat jammer dat we zo niet kunnen zijn, denk ik, zo opgetogen als deze bloei; zo eerlijk als het gras; zo mild als de voorjaarsregen. En in dit decor van liefde en zachtmoedigheid wil ik alleen maar lieve mensen tegenkomen. O, u mag me rustig beschuldigen van sentimentaliteit, maar wat de aarde op dit moment oproept in mijn hart, laat ik niet zomaar kapotmaken door de wrevel en de onvrede van mensen; door wat ze zeggen in kranten, roepen door de radio, laten zien op de buis. Bij deze bloei in dit licht heb ik geen zin in discussies en vergaderingen en teksten; in beloften of voorspellingen; of in mensen die elkaar pijn willen doen, kwetsen en kwellen, die elkaar voorbij willen streven. Voor mij hoeft het nou es even niet, de succesvolle goalgetters.
Daar sta je dan tussen het geweld van dit groene leven, jij met je hinderlijke verstand, midden in het ongeremde dat maar raak leeft zonder enige reserve. Het vlamt op uit de aarde zonder terughoudendheid. Dat doet maar. Het staat op uit de dood. Breekt opnieuw uit de knop. Bloeit als een gek en valt neer zonder droefheid, zonder tranen.
Daar sta je dan met je armbandhorloge.
β
β
Toon Hermans (Fluiten naar de overkant)
β
De chemische bestanddelen van verschillende bloemengeuren stimuleren bepaalde stemmingen en beΓ―nvloeden hoe alert of juist ontspannen we ons voelen. Zo is recent gebleken dat lavendel, waarvan de kalmerende werking al lange tijd bekend is, het serotonineniveau in de hersenen laat stijgen. Daar staat tegenover dat de geur van rozemarijn juist stimulerend is, en zowel het dopamine- als het acetylcholineniveau in de hersenen doet stijgen. Citrusbloesems hebben een opwekkende werking vanwege de gecombineerde werking van serotonine en dopamine. Rozengeur, wellicht de geur die we het sterkst in verband brengen met de liefde, verlaagt het stresshormoon adrenaline - in een onderzoek zelfs met wel dertig procent. Daar komt bij dat rozengeur fenylethylamine bevat, een chemische stof die de afbraak van onze lichaamseigen opioΓ―den vertraagt, wat een gevoel van rust en kalmte schept.
β
β
Sue Stuart-Smith (The Well-Gardened Mind: The Restorative Power of Nature)
β
Uit hoeveel verdriet is ons leven opgebouwd?
Uit hoeveel verdriet dat te vermijden is?
Soms denk ik wel eens dat we wanneer we doodgaan niet, zoals je altijd hoort, ons hele leven weer voorbij zien komen, maar slechts een klein deel: de uitgebleven blijken van liefde, de niet-gegeven knuffels, het medeleven dat we een ander hebben onthouden, de te lang volgehouden, nutteloze boosheid, de alleen door zichzelf gevoede boosheid.
In de laatste momenten van haar leven had mijn moeder, dat weet ik zeker, mijn vader wel een complete kennel willen schenken. Maar toen was het te laat.
Te laat.
Pas als we ouder worden realiseren we ons de ernst van sommige dingen die we hebben gezegd, en alles waarin we tekortgeschoten zijn - uit oppervlakkigheid, egoΓ―sme, haast - begint dan op ons hart te drukken. Maar onze tijd is al vervlogen en we kunnen niet meer terug.
β
β
Susanna Tamaro (Per sempre)