Op Een Dag Quotes

We've searched our database for all the quotes and captions related to Op Een Dag. Here they are! All 100 of them:

Zo komt elke angst in de wereld, zomaar, omdat iemand op een dag besluit te geloven dat er een gevaar bestaat.
Arthur Japin (De overgave)
Ik ben, wellicht op een verkeerde manier, bezeten van boeken. Altijd, dag en nacht, moet er een boek bij me in de buurt zijn. Zonder boek naar bed of naar de w.c. gaan is voor mij onmogelijk. Blijk ik in een trein een boek of blad vergeten te zijn, dan stap ik uit en schaf me drukwerk aan. Verblijf ik bij iemand die geen boeken in huis heeft, dan word ik rusteloos en agressief.
Bob den Uyl
Het leven is simpel. Het is de vaat doen. Een mens maakt borden vuil, wast ze schoon, wrijft ze droog, bergt ze weg en haalt ze weer uit de kast, maakt ze vuil, wast ze schoon, wrijft ze droog, bergt ze weg en haalt ze weer uit de kast, en op een dag valt de hele stapel uit je handen.
Erwin Mortier (Godenslaap)
Ik wou dat op een dag, gewoon opeens, alle angst op was, zoals het warme water als ik heel lang heb gedoucht, maar dan overal en voor iedereen.
Griet Op de Beeck
Eerst zie je er niks geks in rond te tollen tot je erbij neervalt, maar op een dag valt het je op dat mensen naar jou kijken, je vertraagt en houdt nog even vol, maar ten slotte, om niet op te vallen, stop je er maar mee.
Arthur Japin (Vaslav)
Als kind had je dat vaak. Je werd 's morgens wakker en de muren van je kamer stonden verkeerd om je heen. In gedachten moest je de kamer een slag draaien zodat alles weer klopte en je op kon staan, de deur door, de dag in.
J. Bernlef (Hersenschimmen)
Boosheid is iets eigenaardig, dat wist ik wel. Als iemand boos op mij was bleef ik daar heel de dag aan denken. Als iemand lief voor mij was vergat ik het meteen weer.
Toon Tellegen (Een vorig leven)
Als we op een dag een levensvorm tegenkomen die machtiger en intelligenter is dan wij zelf, en die soort zou ons zien zoals wij vissen zien, wat zouden we dan als argument aanvoeren om niet te worden opgegeten?
Jonathan Safran Foer (Eating Animals)
Nog altijd komt het me voor als een weeffout in de schepping dat je op een dag niet meer naar de sluis fietst, geen bommetjes meer maakt in een flodderig zwembroekje, niet meer met elkaar worstelt en glad en rap als zeeleeuwen onder water zwemt om meisjes onder te trekken - dat je daar uitgroeit, te groot voor wordt, heb ik altijd beschouwd als een teken dat de ziel bestaat, en dat ze kan bederven.
Tommy Wieringa (Caesarion)
Ik heb het nooit tegen iemand gezegd, dat ik mijn moeder niet gemist heb, dat ik niet kon huilen, die nacht, omdat ik naast een stil soort verdriet ook opluchting voelde, dat ik 's ochtends keek naar de zon die hoog stond en dacht: het is een nieuwe dag, dat ik mijn vader meer miste, omdat de afwezigheid van wie verdwijnt terwijl hij voor je staat heftiger schijnt, dat ik mij afvraag wat dat dan betekent.
Griet Op de Beeck
Een mens kan altijd een tijd lang kijken zonder te zien. Kijken kan Robert ook, maar het theebusje en de kaasschaaf herkennen niet. Hij kijkt zonder te zien, bedoel ik. Neem zelf de proef maar eens. Je drinkt altijd koffie van een bepaald merk en omdat dat in de drugstore opeens niet meer voorradig is, neem je een ander merk, een andere bus. Als je de volgende dag koffie wilt maken zoek je overal naar de koffiebus. Het herinneringsbeeld van de oude busis zo sterk dat hij de bus van het nieuwe merk, de aanwezige bus, vlak voor je neus op de keukenplank, onzichtbaar maakt. Om iets te zien moet je eerst iets kunnen herkennen. Zonder herinnering kun je alleen maar kijken. Dan glijdt de wereld spoorloos door je heen.
J. Bernlef (Hersenschimmen)
Alle mogelijke kanten die ik die dag met mijn leven op kon, heb ik in gedachten al genomen. Maar het is een denkoefening zonder oplossing, en de gevaren om gemankeerde lotsbestemmingen te verheerlijken zijn groter dan wij voor lief houden.
Dimitri Verhulst (De laatkomer)
Iedereen beseft op een dag,' zei hij, 'dat zijn ouders ook maar gewoon mensen zijn. Soms goede mensen, maar soms ook niet.
Krystal Sutherland (A Semi-Definitive List of Worst Nightmares)
New york pakt je in, sleept je mee in zijn ritme, bedwelmt je en zweept je op, je eigen hartslag wordt bijna bepaald door het pompende ritme van de stad. Na een dag New York ben ik doodmoe, maar tegelijk heb ik een soort levenskracht in mij die ik sinds lang niet meer gevoeld heb.
Jan Simoen (Met Mij Gaat Alles Goed)
Ik voelde me vernederd door het rücksichtslose pragmatisme van het leven, dat ons in onze jeugd op handen draagt, maar ons op een dag als een stuk speelgoed waar de glans vanaf is laat vallen.
Erwin Mortier (Godenslaap)
Je zult nu nog niet begrijpen wat ik bedoel, maar op een dag wel: de enige truc voor vriendschap is volgens mij dat je mensen uitzoekt die beter zijn dan jij – niet slimmer of populairder, maar aardiger, guller en vergevingsgezinder – en dat je die waardeert om wat je van ze kunt leren, dat je je best doet naar ze te luisteren als ze je iets over jezelf vertellen, hoe slecht – of goed – het ook is, en dat je ze vertrouwt, wat het allermoeilijkste is. Maar ook het allermooiste.
Hanya Yanagihara (A Little Life)
Het stelt me buitengewoon gerust,' zei ze, terwijl ze de geïnhaleerde rook uit-sprak, 'te horen dat u geen hartstochtelijk mens bent. Hoe zou u trouwens ook? Dan zou u uw aard moeten verloochenen. Hartstocht betekent : leven omwille van het leven. Maar het is bekend dat jullie leven omwille van de belevenis. Hartstocht betekent zichzelf vergeten. En jullie is het erom begonnen jezelf te verrijken. C'est ça. U hebt er geen flauw vermoeden van dat dat een afschuwelijke vorm van egoïsme is en dat jullie je op zekere dag zullen ontpoppen als vijanden van de mensheid.
Thomas Mann (The Magic Mountain)
Op een dag - ik was een jaar of negen - werd het mij allemaal duidelijk. 'Ik had nooit kinderen moeten nemen,' zei mijn vader terwijl hij naar het tafelblad staarde alsof het pas op dat moment tot hem doordrong, en we medelijden met hem moesten hebben. 'Harun, niet waar de kinderen bij zijn,' zei mijn moeder. 'Ze mogen het weten,' zei hij. 'Ze moeten weten dat ik anders ben.' Hij zweeg even en keek toen ineens trots op: 'Ik ben geen klassieke vader, ik ben een communist!' Ik keek hem onbewogen aan. En ik herinner me goed dat ik me niet gekwetst voelde. Voor het eerst voelde ik me niet gekwetst, want ik dacht: je hebt gelijk. Je hebt helemaal gelijk, baba. Dit zegt een vader niet tegen zijn kinderen. En alles daarom al had je geen kinderen moeten nemen. Alleen daarom al had je geen vader mogen worden. Alleen daarom al had je mijn vader niet mogen zijn.
Murat Isik (Wees onzichtbaar)
Wees niet verdrietig, liefste, maar huil voor mij, Ik zal je tranen in me laten oplossen, ze zullen me herinneren Aan die andere, de tranen die je, heet en blij Op me stortte, toen je stralend mij doorzinderde, Toen je heersend als een man mij nam En even later als een kind in mijn omhelzing Stierf, je kleine dood, lief lekker ding Van me, zoals je keer op keer in me kwam. Kijk hoe ik voor je dans, hoe ik met elke lendenslag Een letter vorm, kijk goed, en lees die letters van Me af, leer me uit je hoofd, zodat ik elke dag jou mag Bezoeken, juichend, neergehurkt voor je gezicht, Opgloeiend van verlangen, hartslag van je, man Van je, in je mond getatoeëerd gedicht.
Peter Verhelst (Nieuwe sterrenbeelden)
Dat was de dag dat ik leerde hoe gevaarlijk kleur kan zijn. Dat een jongen met een klap van die tint verwijderd kon worden om voor zijn zonde te boeten. Zelfs als kleur niets anders is dan wat door het licht wordt onthuld, is dat 'niets' onderworpen aan wetten, en een jongen op een roze fiets moet bovenal de wet van de zwaartekracht leren. (P134)
Ocean Vuong (On Earth We're Briefly Gorgeous)
Dat was de dag dat ik leerde hoe gevaarlijk kleur kan zijn. Dat een jongen met een klap van die tint verwijderd kon worden om voor zijn zonde te boeten. Zelfs als kleur niets anders is dan wat door het licht wordt onthuld, is dat 'niets' onderworpen aan wetten, en een jongen op een roze fiets moet bovenal de wet van de zwaartekracht leren. (P.134)
Ocean Vuong
Wanneer alle spelers na de gedane arbeid op de parkeerplaats voor de school in de steeds warmer wordende avondlucht bijeenkwamen om de ervaringen van die dag uit te wisselen, begreep ik dat iedereen geraakt werd door het stuk waarmee hij bezig was en we voelden dat het over de dood ging en ik geloof dat we beseften (al weten de goden dat we er niet bewust aan dachten) dat dit Wohlmans manier was om ons te vertellen dat ons, zodra we klaar waren met deze school, niet de toekomst wachtte met al zijn openbaringen, kansen en al die andere zaken die we ons hadden voorgesteld - een zee van mogelijkheden en ervaringen - maar juist het begin van iets anders, iets zonder de exploderende kleurenpracht die we elkaar hadden voorgeschilderd, hier zetten we de eerste onmogelijke stappen op weg naar het werkende leven, naar de routine, de eindeloze herhaling, de systematiek en het leven van alledag waar iedereen die vóór ons volwassen geworden was al lang deel van uitmaakte, ochtenden, werkdagen en bezoekjes aan de supermarkt en de rijen voor de kassa en de uren voor de tv of de uren met de was of koken en kinderen die je op sommige dagen liever niet gehad had en de grenzeloze irritatie over de naïeve jeugd die het had over Kerouac, de planning van de volgende ochtend, dit alles ad nauseam herhaald, slechts onderbroken door korte dagen die zich ontvouwden en dan weer verschrompelden, 's zomers of met Kerst, dagen die alleen nog extra benadrukten dat niemand ons kwam verlossen en dat we alleen maar konden hopen dat we in elk geval een beetje konden dansen op het ritme van onze inmiddels o zo voorspelbare levens, dat dat juist onze redding zou blijken zodat we niet langer zouden vechten tegen de monotonie maar die juist zouden accepteren, dat we het triviale zouden omarmen, zoals Wohlman ongetwijfeld gedaan had, tot we op een dag wakker werden en beseften dat de maat waarop we dag in dag uit bewogen, wankel en allesbehalve gracieus, uiteindelijk onze eigen hartslag was, naar, bij gebrek aan een beter woord, hartenlust kloppend van opluchting omdat we nu eindelijk in de geweldige maalstroom waren beland van identieke, voorspelbare dagen.
Johan Harstad (Max, Mischa & Tetoffensiven)
Meestal luistert hij voor hij naar bed gaat nog even naar muziek, maar vandaag heeft hij daar geen zin in. Hij bladert in het in wasdoek ingebonden schrift, leest willekeurige notities uit het verleden. De dagen rijgen zich aaneen, de tijd vliedt, week na week, op zondagen is de datum in rood gemarkeerd. Hij is ijverig geweest, bijna dagelijks staat genoteerd dat hij een paar regels heeft geschreven. Helaas ook vaak, veel te vaak, dat het werk hem zwaar valt, dat hij geen zin heeft, dat hij maar moeilijk opschiet. Na het korte bericht over het werk elke morgen volgen de gebeurtenissen van de dag. Bezoekers, uitstapjes, maaltijden met Katja en de kinderen, wandelingen, theaterbezoek, lectuur en correspondentie. Zijn stemmingen, zijn lijden. Zijn lichaam reageert gespannen op de verplichtingen van het leven, met pijnen en verteringsproblemen. Het leven is nu eenmaal vaak moeilijk te verteren. Waarom schrijft hij dat allemaal op? Voor het nageslacht? Onwaarschijnlijk, de notities hebben geen enkele literaire waarde. Niemand heeft de schriften ooit gelezen, ook Katja en de kinderen niet. De dagboeken uit zijn jeugd heeft hij jaren geleden al verbrand, en ook wat zich sindsdien heeft opgehoopt zal hij op een dag in het vuur gooien. Niettemin zit hij avond aan avond aan zijn bureau om de vervliegende dag vast te houden. Rekenschap afleggen tegenover zichzelf, dat is het waarschijnljk, verplichte zelfobservatie. En een steun in moeilijke tijden, ook dat.
Britta Böhler
In de oorlog had ik daar wankel op de hoge hakken gelopen, met een jurk aan en een hoofddoek om. Om mijn broer te bewijzen dat ook ik geschikt was om illegaal werk te doen. Maar voor de garage kwam ik een jongen tegen die ik in jaren niet gezien had en die zei: 'Dag Jan!' Ik ging terug, trok de kleren van mijn zuster uit en bemoeide me verder niet meer met de oorlog.
Jan Wolkers (Terug naar Oegstgeest)
Ik was jaloers op dat vertrouwen, het idee dat een ander de lege stukken van je leven aan elkaar kon naaien zodat je een vangnet onder je had, waarmee elke dag met de volgende was verbonden.
Emma Cline (The Girls)
De rouw is in mij. Het is een vormeloze klomp die onstuitbaar groeit. Die me vult en uit mijn lichaam verdringt totdat ik naar adem moet happen. Geen mens zal dat ooit begrijpen totdat hij zelf op een dag iemand verliest, iemand die hem dierbaar was, en die druk ervaart. Die vormeloze, rijzende massa die door het verdriet wordt gevormd. Nee, het is waar, je bent jezelf niet meer.
Jens Christian Grøndahl (Tit er jeg glad)
Om negen uur, toen het goed licht was geworden, werd hij wakker. 'De tweede dag van Christus is aangebroken,' dacht hij. 'Het is vrijwel zeker,' zei hij hardop, toen hij de hemel boven de huizen bekeek, 'dat het helder, droog weer wordt. Laat ik niet te lang blijven liggen.' ... 'Het lijkt wel.' zei hij zacht, de radio inschakelend en aan het raam tredend 'of de zon doorkomt.' U hoort thans de cantate voor de tweede kerstdag van Johan Sebastiaan Bach,' zei de omroeper. Frits stelde het toestel zuiver af, holde naar zijn slaapkamer, kwam met zijn shagdoos terug en rolde, op de divan gezeten, zo snel een sigaret, dat hij deze kon aansteken op het ogenblik, dat het onregelmatige geraas van het stemmen van de muziekinstrumenten had opgehouden. ' Nu ben ik gelukkig, ' zei hij hardop en grinnikte.
Gerard Reve (De avonden)
Het zou allemaal veel makkelijker zijn als ik een doel had, wat denk jij? Een vraagje: heb jij wél een doel in je leven?' Albrecht dacht na. Had hij in deze verwarrende tijd al zijn eigen plaats gevonden, had hij, jong en gezond als hij was, een helder doel voor ogen? Nee, hij liep maar wat rond en dacht hoogstens aan de volgende dag, hoe hij geld kon verdienen en kon leven en niemand tot last was, meer niet, iets groots zag hij niet gebeuren. Hij stond hoogstens af en toe stil in zijn gejaagde leventje om even op adem te komen, dan maakte hij zich los uit zijn dagelijkse routine en was hij een paar dagen tot niets meer in staat en lag hij als een dode op bed, ongestoord. Dat duurde maar kort en dan was hij weer de oude.
Hans Keilson (Life Goes On)
God erbarme zich over de cynici. Ik ben nu cynicus. Misschien was 't beter als ik maar heelemaal gek geworden was of overreden door de tram wat dikwijls bijna gebeurd is. Vroeger was ik dichter. En als cynicus zeg ik: 't was geen lolletje, voor mij niet en voor niemand. 'k, Weet nog heel goed hoe 't begon. 't Was in de eerste week van October, tegen half zes. 't Is daarna nog vele malen October geworden en ontelbare vele malen half zes geweest. 'k Was toen vijftien jaar'en zat op een bank in Artis met een korte broek aan. Dat moet mij als cynicus nu juist gebeuren, dat ik 't over Artis moet hebben. Maar zoo was 't toch. Ik zit op een bank in Artis. Er was niemand meer, 't was er zoo stil en de bladeren van de boomen ritselden. In de verte kraakte 't grint, ergens werd een emmer neergezet op een houten vloer, ik hoorde 't, maar zag 't niet. Langs den stam van een hoogen boom keek ik naar boven en zag dat de avond niet viel, want 't was boven lichter dan beneden. De bladeren trilden en draaiden heel even en een geel blad liet los en viel op 't grasveld. Toen voelde ik dat alles goed was en dat er nog iets komen zou, later. 'k Voelde tegelijk een groote tevredenheid en een groot verlangen. En de zekerheid dat deze dag nooit terug zou komen. Toen kraakte 't grint harder en een man zei: "Jongeheer, u moet eruit, we gaan sluiten." God erbarme zich over de cynici. 'k Wilde dat ik nog eens bijna kon grienen zonder te weten waarom en hopen op iets, dat nooit komt.
Nescio
Hij was overigens een van die mensen die hun eigen leven graag bijwonen, en elke ambitie om het te leven oneigenlijk achten. Het zij opgemerkt dat dat soort mensen naar hun lot kijkt op de manier waarop de meesten gewoonlijk naar een regenachtige dag kijken.
Alessandro Baricco (Silk)
Hij had altijd aangenomen dat er als volwassene een ogenblik zou komen, een soort plateau, waarop hij alle kneepjes van de omgang met het eenvoudige bestaan zou hebben geleerd. Alle post en e-mail beantwoord, alle kranten geordend, boeken alfabetisch op de planken, kleren en schoenen netjes onderhouden in de kasten en al zijn spullen waar hij ze kon vinden, met het verleden - waaronder zijn brieven en foto's - in dozen en mappen gesorteerd, het privéleven bestendig en vredig, huisvesting en financiën idem. [...] Maar niet lang na de geboorte van Catriona [...] meende hij het voor het eerst te zien: op de dag van zijn dood zou hij verschillende sokken dragen, zouden er onbeantwoorde e-mails zijn, en waren er in het krot dat hij zijn huis noemde nog altijd overhemden met ontbrekende manchetknopen, een kapot licht in de gang, en onbetaalde rekeningen, onopgeruimde zolders, dode vliegen, vrienden die op een antwoord wachtten en geliefden die hij niet had opgebiecht. Vergetelheid, het laatste woord bij het organiseren, zou zijn enige troost zijn.
Ian McEwan (Solar)
Gisteravond was het me allemaal te veel. Ik word al weken gekweld door een overheersend 'spagettigevoel', een gemoedstoestand die stamt uit de tijd dat ik een jaar of dertien was en ik op televisie een vrouw nogal somber naar een bolvormige schaal spaghetti zat te kijken. Zuchtend staarde ze langdurig naar het blanke deeg en de rode tomatensaus. Toen bewoog ze voorzichtig naar de schaal, stak ze haar handen in de spaghetti, bracht ze de pasta naar haar gezicht en smeerde ze zichzelf langzaam helemaal onder. Ik vond dit toen al pure nonsens natuurlijk, maar toch had ik het gevoel dat ik de daad van de vrouw begreep. Vanaf die dag heb ik op gezette tijden mijn eigen spaghettigevoel, dat ik somber zit te zijn achter een bord voedsel, me pathetisch afvragend: ' Waarom smeer ik me niet met dit voedsel in?
Ronald Giphart
De mensen denken, dat ze je met dat soort dingen een plezier doen, op de wijze van weet je nog wel ik ben die en die, van toen en toen, waarna je nooit, of pas een halve dag later, de moed hebt om te zeggen blijf even doodstil staan als je wilt, dat ik je met één dreun je kop insla.
Gerard Reve (Nader tot U)
Alles bestaat maar en gaat maar door, op iedere zomer volgt een nieuwe zomer, op iedere nacht een dag en weer een nacht, bloemen zijn nauwelijks uitgebloeid en uit de zaden groeien alweer nieuwe, ieder mens krijgt een kind en dat krijgt weer een kind en dat op zijn beurt ook weer een kind, het maakt niet uit wat jou overkomt, want er is in jouw plaats altijd een ander, even goedgelovig en vermeend bijzonder en vervangbaar als jij, en die hele aardse tredmolen draait zo maar door, tot in de eeuwigheid der eeuwigheden. Het laat hem niet meer los, dat gevoel van verdovende herhaling tot in het oneindige. Hij valt in slaap, het is er ’s ochtends nog steeds en de dagen en de nachten daarna. Er is niets om voor wakker te worden, om voor op te staan. Het is alsof hij uitgeput tegen een muur wil leunen, en telkens als hij een stap in zijn richting doet, wijkt de muur terug. Eindelijk begrijpt hij waarom Eliza May bij haar volle verstand voor de naam Emery en de vloek koos. Het was geen keuze voor de dood, het was een keuze juist voor het leven, hartstochtelijk en kort. Alles verliest zijn waarde als het er altijd is, alsof je langzaamaan blind wordt.
Anjet Daanje (Het lied van ooievaar en dromedaris)
En dan wordt je lichaam oud; niet in één keer, nee, eerst worden je ogen oud, of je benen, je maag, je hart. Zo wordt een mens oud, in delen. En dan begint opeens de ziel oud te worden; want al is het lichaam gebrekkig en bederfelijk, de ziel koestert nog verlangens en herinneringen, zij zoekt blijdschap en voelt vreugde. En als dzt verlangen naar vreugde voorbij is, blijft er niets anders over dan herinneringen of ijdelheid en dan word je werkelijk oud, onherroepelijk en definitief. En op een dag word je wakker, je wrijft in je ogen en weet niet meer waarvoor je wakker geworden bent.
Sándor Márai (Embers)
Weet je wat misschien het vreselijkste is van alle gezegden? "De tijd heelt alle wonden". Maar het is waar. Er blijft altijd een litteken, dat misschien pijn doet als het weer omslaat; maar de wond is op een dag geheeld. Als jongen van een jaar of acht ben ik eens gestruikeld met zon gebogen, puntig nagelschaartje in mijn handen, dat drong diep in mijn knie en ik weet nog precies hoe ik gilde van de pijn. Net als iedereen heb ik dus een litteken op mijn knie, maar ik zou je nu niet kunnen zeggen, op welke. Jij hebt beslist ook littekens, waarvan je je de wonden niet meer kunt herinneren. Daar zit toch iets afschuwelijks in. Dat betekent toch, dat die wonden er achteraf evengoed niet geweest hadden kunnen zijn.
Harry Mulisch (The Discovery of Heaven)
Nodig is toch alleen: eenzaamheid, een grote innerlijke eenzaamheid. Zichzelf aan de tand voelen en urenlang niemand ontmoeten, dat moet men kunnen bereiken. Eenzaam zijn zoals je als kind eenzaam was toen de volwassenen in zaken verwikkeld rondliepen die belangrijk en groot leken, omdat de grote mensen er zo bedrijvig uitzagen en je van hun doen en laten niets begreep. En als je dan op een dag inziet dat hun bezigheden armzalig zijn, hun beroepen verstard en niet meer verbonden met het leven, waarom dan niet er met de ogen van een kind naar blijven kijken als naar iets vreemds, en wel vanuit de diepte van je eigen wereld, vanuit de weidsheid van je eigen eenzaamheid, die zelf werk is, status en beroep? - Rome, 23 december 1903
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
En toen met eenige variatie herhaalde i zijn oude rêverie over 't water. Van 't water dat maar altijd naar 't westen stroomde, dat iederen avond naar de zon stroomde. In Nijmegen liep een ouwe dokter rond, die drie-en-vijftig jaar lang 's morgens op 't zelfde uur dezelfde wandeling had gemaakt. Over 't Valkhof en aan de Noordzijde naar beneden en de Waalkade af tot aan de brug. Dat is meer dan 19300 maal. En altijd stroomde 't water naar het westen. En dat beteekende nog niets. Het heeft zeker honderd maal drie en vijftig jaar naar dien kant gestroomd. En langer. Nu ligt de brug er over. Nog maar kort, nog maar wat jaren. En toch heel lang. Ieder jaar is 356 dagen, tien jaar is 3650 zonnen. Iedere dag is 24 uur, en ieder uur gaat er meer door de hoofden van al die tobbende menschen dan je in duizende boeken zou kunnen opschrijven. Duizende tobbers die de brug gezien hebben, zijn nu dood. En toch ligt i er nog maar kort. Veel, veel langer stroomde het water daar. En er was een tijd toen dat water er niet stroomde. Die tijd is nog veel langer geweest. Dood zijn die tobbers gegaan bij honderde en honderde millioenen. Wie kent ze nog? En hoeveel zullen er sterven na dezen? Ze tobben maar, tot God ze wegraapt. En je zou denken: God zou ze een lol doen als i ze plotseling te grazen nam. Maar God weet beter dan jij of ik. Tobben willen ze, blijven voorttobben. En onderwijl gaat de zon op en onder, de rivier daar stroomt naar 't Westen en blijft stroomen tot daar ook een eind aan komt.
Nescio (De Uitvreter)
Vijfentwintig jaar getrouwd zijn en elkaar nog in de armen vliegen op het perron van de Gare du Nord zoals in een film noir van Jean Renoir. Langs de zee wandelen tot de broekspijpen nat zijn, en dan toch nog in dat chique restaurant gaan eten, en daarom lachen. Elkaar een boek voorlezen. Is dat romantisch? Ja, maar dat is de liefde ook, romantisch. Niet elke dag, maar van tijd tot tijd wel.
Dirk De Wachter (Liefde: Een onmogelijk verlangen?)
Het was als met een verhaal. Als met een boek. Wat is het dat wij van een boek verlangen? Dat iemand een ontwikkeling doormaakt - dat hij tot inzicht komt? Maar stel dat die ontwikkeling en dat inzicht er niet zijn? Dat staat in wezen toch ook veel dichter bij de werkelijkheid? Mensen die in hun leven een ontwikkeling doormaken zijn op de vingers van één hand te tellen. Om over inzicht nog maar te zwijgen. Nee, de werkelijkheid is dat wij altijd dezelfde blijven. We zien een film in de bioscoop en besluiten een ander leven te gaan leiden, maar de volgende dag zijn we dat alweer vergeten. We nemen ons voor om aardiger te zijn, om aandachtiger te luisteren. Dat houden we een halve dag vol. Daarna snauwen we weer als vanouds - het snauwen is dat ene afgedragen jasje dat ons het best past.
Herman Koch (Geachte heer M.)
Het tweede is dit: wanneer je kind sterft, voel je alles wat je zou verwachten, gevoelens die door zo veel anderen al zo goed beschreven zijn dat ik niet eens de moeite zal nemen ze hier op te sommen, behalve dat ik wil zeggen dat alles wat over rouw geschreven is één pot nat is, en het is één pot nat met reden: omdat niemand werkelijk van de tekst afwijkt. Soms voel je wat meer van het een en minder van het ander, en soms voel je het in een andere volgorde, en soms langer of korter. Maar de gevoelens zijn altijd hetzelfde. Maar nu komt er iets wat niemand zegt: als het jouw kind is, voelt een deel van jou, een piepklein maar niettemin onmiskenbaar deel van jou, ook opluchting. Want eindelijk is het moment gekomen dat je al verwachtte, waar je voor vreesde, waarop je je hebt voorbereid sinds de dag dat je een kind kreeg. Aha, zeg je bij jezelf, daar is het. Het is zover. En daarna heb je nooit meer iets te vrezen.
Hanya Yanagihara (A Little Life)
Overleven begint met heel erg kleine dingen. De koffie voor morgenochtend klaarzetten bijvoorbeeld. Omdat je ergens diep vanbinnen weet dat je de volgende dag op zal staan om de wereld te trotseren. Of genoeg korrels kopen om de kat een maand lang spinnend te houden, de omgeplooide krant elke ochtend opnieuw uit de brievenbus rukken en antwoorden op onverwachte berichtjes die mensen sturen. Om iets te gaan drinken deze week. "Goed", typ je terug. Overleven begint met zulke kleine dingen.
Anke Wauters (Dik. Lelijk. Wijf.)
Ik had een adres, de windrichting en een route die ik kon volgen en je kunt op veel manieren naar iets toe of van iets vandaan fietsen, maar er was maar één manier waarop ik die dag kon fietsen en dat was de verliefde manier, het kon me niet snel genoeg gaan, ik sjeesde juichend door de straten en in mijn herinnering konden de automobilisten aan me zien waar ik naartoe ging en al het verkeer ging vol respect voor me aan de kant, liet me erdoor, moedigde me aan en zorgde ervoor dat alle stoplichten op groen sprongen.
Johan Harstad (Max, Mischa & Tetoffensiven)
Als puber had ik eens ergens gelezen dat gevangenen in hun eenzaamheid troost zochten bij hun eigen hand en om de opwinding groter te maken eerst een kwartier op die hand gingen zitten, de rukhand, niet om hem op te warmen maar om hem ongevoelig te maken, doof en kloppend, en als ze zich dan met die hand beroerden was het of een ander hen aanraakte. Misschien had ik het niet gelezen, maar was het mij met hese stem verteld in een kring geilpompers achter het fietsenhok van de school. Maar ik weet nog hoe opwindend het klonk en dat ik diezelfde dag mijn hand onder mijn billen plette, op een van onze houten stoelen, en dat hij eerst pijn deed en daarna koud werd en tintelde alsof het bloed eruit werd geduwd, en toen ik hem weer vrijliet was hij wit en vreemd, hij sliep. De hand zocht mij, nee, niet daar waar gewoonlijk de opwinding van een veertien-, vijftienjarige broeit, maar hij aaide over mijn wang, mijn nek, hij kroop onder mijn hemd, streelde mijn blote schouder en ik verbeeldde me dat het mijn moeder was. Ik hield van die hand. En ik moest huilen.
Adriaan van Dis
Daarmee bedoel ik niet dat ik geen enkel plezier beleefde om daarna te worden voorgesteld, noch dat het in mijn ogen geen plechtig moment was. Wat het plezier betreft, dat ondervond ik natuurlijk pas later op de dag, toen ik terug in het hotel was, en alleen in mijn kamer weer mezelf was geworden. Met genoegens gaat het net als met foto's. Wat je in het bijzijn van de geliefde maakt is maar een negatief, dat je later ontwikkelt als je eenmaal thuis bent en weer beschikt over je innerlijke donkere kamer, waarvan de toegang gebarricadeerd blijft zolang je in gezelschap bent.
Marcel Proust (In the Shadow of Young Girls in Flower)
Op heel jonge leeftijd had Stoner gedacht dat liefde een absolute staat van zijn was, die men, als men geluk had, kon bereiken. Als volwassene had hij besloten dat het een schijnvertoning was, die je moest bekijken met geamuseerd ongeloof, mild informeel dedain en een verlegen makende nostalgie. Nu, op middelbare leeftijd, begon hij te ervaren dat het toch een gedanige staat was, noch een illusie. Hij beschouwde het als een menselijk wordingsproces, een staat die keer op keer, dag in dag uit opnieuw werd uitgevonden en veranderd, door het verlangen, het verstand en het hart.
John Williams (Stoner)
Ik doe een poging om het daarbij aansluitende mensbeeld, de spiegel die ons omringt, onder woorden te brengen: Mensen zijn competitieve wezens die vooral uit zijn op hun eigen profijt. Op maatschappelijk vlak is dat in het voordeel van ons allemaal, want iedereen zal in die competitie zijn uiterste best doen om aan de top te geraken. Daardoor krijgen we betere en goedkopere producten in combinatie met een efficiëntere dienstverlening binnen een één gemaakte vrije markt, zonder inmenging door de overheid. Dit is ethisch correct, want het slagen of mislukken van een individu in die competitie hangt volledig af van diens eigen inspanningen. Iedereen is bijgevolg zelf verantwoordelijk voor het eigen succes of falen. Vandaar het belang van onderwijs, want onze wereld is een razendsnelle evoluerende kenniseconomie die om hoogopgeleide mensen met flexibele competenties vraagt. Eén hoger-onderwijsdiploma is goed, twee is beter en levenslang leren een must. Iedereen moet blijven groeien. Immers, de competitie is bikkelhard. Vandaar ook de dwingende noodzaak aan functioneringsgesprekken en constante evaluaties, dit alles geleid door de onzichtbare hand vanuit een centraal management. Dit is de korte samenvatting van het grote verhaal dat vandaag de dag onze cultuur beheerst en dat bijgevolg onze identiteit vormt.
Paul Verhaeghe
Wij hebben er enkel toch maar op los geleefd, en geliefd; en nu wil je, dat ik ernstig word, en je hebt me nog niet een gefeliciteerd dat ik van dat hok af ben ! Wil je soms dat ik naar een ander kantoor toe ga? Je weet niet wat het is ! De hele dag een soort geknaag in je binnenste, en dat onterende gevoel van telkens met een ruk heen en weer getrokken te worden van en naar huis, waar je enkel komt om te eten en te slapen. Want omdat de hele dag dood is, wil je ’s avonds leven ; n daarom ga je aan een schijnleven doen ; dansen en de bioscoop, en als maar in een vaartje boeken uitrennen, waarin mensen echt leven. En zelf ben je geen mens, maar een marionet
A. den Doolaard (Wampie)
Ik keek allang niet meer uit naar de begeesterende leerkracht. Ik dacht: leer me nu maar gewoon hoe ik de woordeen moet articuleren zodat de achterste rij er ook wat van verstaat. En toen de nieuwe leraar drama binnen kwam lopen, met een hoed op en cowboylaarzen aan, dacht ik: weet je wat, een onenightstand, dat is nu ook eens zoiets wat ik altijd al heb willen kunnen. Let op, hij was niet mooi. Mannen hoeven niet mooi te zijn. Ze moeten op die bepaalde manier lopen. Zo van: ik loop maar wat, ik denk daar echt niet bij na, bij mij gaat dat gewoon vanzelf. Van mannen die zo lopen, ga ik struikelen. En ik was lang niet de enige die voor hem viel. We zaten allemaal tussen de spleten van het theatergordijn naar hem te gluren. Hoe hij zich met zijn laarzen op tafel steendood zat te ergeren aan ons onbestaande acteertalent. Door het draaien van zijn ogen voelden we ons elke dag kleiner worden. We zagen de posters met onze namen erop al kromtrekken en loslaten. We schrokken wakker uit nachtmerries over parochiale centra. 's Avonds huilden we bij een gaskachel die het nooit deed. Wij waren de nieuwe groten der aarde, waarom zag hij dat niet? De lul met zijn stomme laarzen. En de trieste muziek werd een streepje harder gezet. Net zolang tot het meisje dat wel een serieuze studie deed met een bezemsteel tegen het plafond ging bonken.
Lara Taveirne
Tot besluit Ik ken de droefenis van copyrettes, van holle mannen met vergeelde kranten, bebrilde moeders met verhuisberichten, de geur van briefpapieren, bankafschriften, belastingformulieren, huurcontracten, die inkt van niks die zegt dat we bestaan. En ik zag Vinexwijken, pril en doods, waar mensen roemloos mensen willen lijken, de straat haast vlekkeloos een straat nabootst. Wie kopiëren ze? Wie kopieer ik zelf? Vader, moeder, wereld, DNA, daar sta je met je stralend eigen naam, je hoofd vol snugger afgekeken hoop op rust, promotie, kroost en bankbiljetten. En ik, die keffend in mijn canto's woon, had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen. Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood. Ik ken de droefenis van copyrettes.
Menno Wigman (Dit is mijn dag: gedichten)
Mijn vrouw is ziek en dat verandert mijn leven drastisch. Ik beheers namelijk slechts drie keukenhuishoudelijkheden: ei bakken, thee zetten, brood bakken. Om thee te zetten breng ik water in een fluitketel aan de kook. Bij de fluittoon kookt het water en zet ik het gas af. Ik giet het water in een theepot waarin ik een theezakje heb gehangen. De theepot zet ik op een warmhoudplaatje. Als ik een ei ga bakken, zet ik een koekenpan op het vuur, doe er een scheut olijfolie in, wacht even op de hitte, tik het ei met een mes open en laat het in de pan vallen. Als het er als een glimmend tijdschriftplaatje uitziet, leg ik het op een boterham. Brood bak ik al vijfentwintig jaar dagelijks. Dat komt omdat ik een Hobart bezit, een professionele, ontilbare deegkneedmachine. Ik doe een beetje lauw water in een kannetje waarin ik een klontje gist laat vallen en een schepje suiker. Daarna doe ik meel in de mengkom van de machine, en een eetlepel zout. Vervolgens roer ik het water-gist-suikermengsel en giet het op het meel. Dan zet ik de Hobart aan, die het karwei klaart. Terwijl ik naar het mechanisch kneden sta te kijken, denk ik aan de merkwaardige uitdrukking 'het karwei klaren' en neem me voor het etymologisch woordenboek te raadplegen, want ik wil nu eindelijk wel eens weten wat het woord 'klaren' betekent. Dat stel ik dan uit tot de volgende dag, zodat ik al vijfentwintig jaar onwetend op deze drempel sta. Als de Hobart klaar is, doe ik het brood in vormen die ik ingevet heb met alweer olijfolie. Daarna laat ik ze een uurtje rijzen en bak ik ze in de gasoven.
A.L. Snijders (De taal is een hond)
In mijn eerste kasboek schreef ik: 'Ik wil heerser worden. Waarschijnlijk ben ik dat al, maar de rest van de wereld weet het nog niet.' De eerste mensen over wie ik wilde heersen waren mijn familieleden: vader, moeder, en twee broers. (...) Terugbladerend in het kasboek lees ik dat ik gedurende twee weken heb geprobeerd mijn vader te dresseren. Tijdens het avondeten, het enige moment waarop onze familie samen was, zei ik tegen mijn vader als hij zijn voor naar zijn mond bracht, 'Eet!' En als hij zijn glas naar zijn mond bracht, 'Drink!' De eerste drie dagen keek hij mij verstoord aan, maar de vierde en vijfde dag ging hij nadrukkelijk tegen mijn bevelen in. Als ik zei 'Eet!' legde hij zijn vork neer, en als ik zei 'Drink!' zette hij zijn glas met een klap op tafel. In het africhten van mijn vader had ik mijn eerste succes geboekt, ik had hem geconditioneerd, en ik tekende die dag een zonnetje in mijn kasboek.
Marek van der Jagt
Is er geen dageraad meer? Leef ik nog? Zijn de grenzen van het heelal verzet? De duisternis is over de aarde gestort en er is geen nacht. Mijn ziel is koud van angst en versteend ziet zij hoe het bestaan zelf veranderd werd in een chaos, elke orde werd verstrooid. Wij worden opgeslorpt door het vormloze donker. Geen maan meer. De zee, de aarde, de sterren, zijn opgeslokt, alle sterrenbeelden zijn verzonken in het onmetelijke niets, de hagedissen hebben zich gesplitst, de zwanen zijn verdronken, de slangen zijn gebarsten, de hemelse draak is in een ijsklomp versteend. Is dit nu het ogenblik? Zijn wij het, die na alle generaties op aarde, verdiend hebben te vergaan? Verdiend hebben verpletterd te worden onder de val van de hemel? Is dit de laatste dag van het laatste jaar van de wereld? Wij zijn verwerkt door een bitter noodlot, wij hebben de zon verloren, neen, wij hebben de zon verjaagd! Ik klaag niet meer. Angst moet men een muilband aan doen, waarom nog begerig zijn om te leven, als de wereld sterft met ons?
Hugo Claus (Thyestes naar Seneca)
Op de scholen werden naar Russisch voorbeeld 'scholierenraden' ingesteld om de leraren te controleren, de 'leerplannen' werden afgeschaft, want de kinderen moesten en wilden alleen leren wat hun aanstond. Tegen elke bestaande vorm werd gerevolteerd om het plezier van het revolteren, zelfs tegen de wil van de natuur, tegen de eeuwige polariteit van de geslachten. De meisjes lieten hun haar knippen, zo kort dat je hun 'Bubi'-kapsels niet van die van de jongens kon onderscheiden, jongemannen schoren snorren en baarden af om meisjesachtiger te zijn, homoseksualiteit en lesbiennendom werden, niet uit innerlijke noodzaak maar als protest tegen de ouderwetse, legale, 'normale' vormen van liefde de grote mode. Elke uitdrukkingsvorm van het bestaan deed zijn best radicaal en revolutionair voor de dag te komen, natuurlijk ook de kunst.[...] Overal werd het element van de toegankelijkheid uitgebannen, de melodie in de muziek, de gelijkenis in het portret, de verstaanbaarheid in de taal. De lidwoorden 'de', 'het' en 'een' werden uitgeschakeld.
Stefan Zweig (The World of Yesterday)
Er zijn eenvoudige, korte oefeningen die het lichaam in kort bestek afmatten en dus tijd besparen, en vooral dat laatste moeten we goed bijhouden. Ga bijvoorbeeld hardlopen, of oefenen met gewichten, of springen. Je kunt hoog- of verspringen, of laat ik zeggen 'ritueel dansen' of, om het banaler te zeggen, stampen als de wasman in zijn tobbe. Kies maar, het is allemaal simpel en gemakkelijk om te doen.Maar wat je ook doet, keer snel weer terug van het lichaam naar de ziel! Want die moet je dag en nacht trainen, die wordt door matige inspanning gevoed. En dat soort training wordt niet belet door kou of hitte, nee, niet eens door ouderdom. Richt je op iets goeds dat op den duur alleen maar beter wordt. En ik zeg niet dat je altijd boven je boeken of schrijftafeltjes moet zitten. Laat je geest ook eens wat anders doen, maar dan zo dat het ontspannend werkt en niet ontkrachtend. Een tochtje in de wagen schudt de ledematen los, zonder de studie te beletten: je kunt iets lezen of dicteren, je kunt praten of luisteren, allemaal dingen die ook tijdens een wandeling mogelijk zijn.
Seneca
In het begin trok ik de draden uit mijn kleren om te kunnen borduren, met de dag werden mijn werken mooier en met de dag mijn kleren kleiner. Daarom naai ik vooral in blauw. Blauw is niet de kleur van mijn expressie. Blauw is de kleur van de bloezen en het beddengoed dat de patienten.bewoners.gekken.gevangenen van Colonia Juliano Moreira krijgen en het was de enige draad die ik had voordat de dame mijn ordening van de wereld 'kunst' begon te noemen, waarna mensen me begonnen op te zoeken en schroot en andere nuttige voorwerpen meenamen. Soms borduurde ik zo veel, kwamen de ideeen zo snel, dat ik nog maar een hemdsmouw overhield. Die droeg ik binnenstebuiten, om dan rond te dwalen met de andere naakte patienten, die hun kleren van zich af rukten omdat ze die aanzagen voor dwangbuizen.hommels.vuur. Het duurde uren voordat het personeel me ontdekte, het duurde jaren voordat ze beseften dat ik alleen naakt rondliep omdat dit nodig was voor mijn werk, dat als ik genoeg fatsoenlijk materiaal had, ik met liefde mijn beddengoed heel hield. Dat waren de heerlijkste dagen, verscholen achter de armoedige planten in de tuin, op mijn rug met steentjes als een aureool rond mijn hoofd, in de onaangeharkte tuin met de warmte van de Rio-zon op mijn penis en buik.
Daniel Mason (De man die kleur maakte)
Maar je ziet het als je oefent. Je contouren die dunner worden, je silhouet dat vervaagt. Je bent nog niet helemaal verdwenen. Dat duurt een hele poos. Jaren. Maar je verdwijnt. Je verdwijnt voor jezelf, wordt een ander, elke dag. Je bent niet wie je ooit was. De microscopisch kleine cellen die je gezicht vormen op de foto die je ouders in de kamer hebben hangen, zijn weg, vervangen door nieuwe. Je bent niet meer wie je was. Maar ik ben er nog wel, de atomen wisselen van plek. Zo is het ook met de mensen van wie je houdt. Met bijna stilstaande snelheid verkruimelen ze in je armen en je zou willen dat je je aan iets bestendigs in hen kon vastklampen, hun skelet, hun tanden kon vastpakken, de hersencellen, maar dat kun je niet, want bijna alles is water en het heeft geen zin dat vast te houden. Alle sporen verdwijnen, stukje bij beetje. En later verdwijnen de sporen die ze hebben achtergelaten, het huis waarin ze woonden, de tekeningen die ze voor je maakten, de woorden die ze op briefjes schreven. De herinneringen waarmee je achterblijft zullen uiteindelijk ook loslaten, als oud behang, en mettertijd zal het niet meer mogelijk zijn om antwoord te geven op de vraag of er op deze planeet aan de rand van dit perifere zonnestelsel ooit leven is geweest.
Johan Harstad (Buzz Aldrin, waar ben je gebleven?)
Wanneer ik probeer na te gaan wat ik aan de kant van Méséglise te danken heb - de bescheiden ontdekkingen die daar hun toevallige decor of onmisbare inspiratiebron hadden - herinner ik me dat het op een van die wandeltochten was, dat najaar, bij de dichtbegroeide helling die Montjouvain beschut, dat ik voor het eerst werd getroffen door die onevenredigheid tussen onze indrukken en de gebruikelijke uitdrukkingswijze daarvan. Toen ik, na een uur monter tegen regen en wind te hebben opgetornd, aankwam bij de plas van Montjouvain, bij een met dakpannen afgedekt hutje waar de tuinman van M. Vinteuil zijn gereedschap opborg, was de zon weer doorgebroken, en zijn in de stortbui schoongespoelde verguldsel glansde als nieuw in de lucht, op de bomen, op de muur van de hut, op het nog natte pannendak, waar boven aan de nok een kip rondstapte. De blazende wind rukte horizontaal aan de grassen die in het muurbeschot groeiden en aan de donzen veren van de kip, die, het ene zowel als het andere, gerekt tot in hun volle lengte, meegaven op het waaien met de overgave van inerte, lichte dingen. Het pannendak bracht in de plas, die de zon opnieuw liet spiegelen, een roze marmering teweeg waar ik nooit eerder acht op had geslagen. En toen ik op het water en op het muurvlak een bleke glimlach de glimlach van de hemel zag beantwoorden, riep ik in mijn enthousiasme, zwiepend met mijn weer dichtgevouwen paraplu: 'Allemachtig, allemachtig.' Maar tegelijkertijd besefte ik dat het mijn plicht zou zijn geweest het niet bij die ondoorzichtige woorden te laten, maar te proberen iets van mijn verrukking te begrijpen. En het was ook die dag - dankzij een voorbijkomende boer die er al uitzag of hij vrij slechtgehumeurd was, wat erger werd toen hij bijna mijn paraplu in zijn gezicht kreeg, en die mijn 'mooi weer hè, goed om te lopen' stug beantwoordde - dat ik te weten kwam dat dezelfde emoties zich niet tezelfdertijd, volgens een al van tevoren vaststaand patroon, bij alle mensen voordoen. Altijd als ik, later, door het wat langdurige lezen in een spraakzame stemming was gebracht, had de schoolvriend met wie ik maar al te graag een gesprek wilde beginnen er juist plezierig op los gepraat en wenste nu ongestoord te kunnen lezen. Als ik net vol genegenheid aan mijn ouders had gedacht en bezield was van de beste voornemens, die hun het meest plezier zouden doen, hadden zij dezelfde tijd gebruikt om achter een - door mij vergeten - pekelzonde te komen waar ze mij streng om berispten terwijl ik naar hen toe rende om hun een zoen te geven.
Marcel Proust (Du côté de chez Swann / À l'ombre des jeunes filles en fleurs / Le Côté de Guermantes)
In hun nieuwe, eigen ontplooiing zullen het meisje en de vrouw slechts tijdelijk mannelijke deugden en ondeugden imiteren en mannelijke beroepen nabootsen. Na de onzekerheid van zulke overgangen zullen de vrouwen het grote aantal en de wisseling van die (veelal belachelijke) vermommingen alleen hebben doorgemaakt om hun meest persoonlijke wezen te zuiveren van de misvormende invloeden van het andere geslacht. De vrouwen, in wie het leven directer, vruchtbaarder en rijker aan vertrouwen is genesteld, moeten immers in wezen rijpere mensen zijn geworden, menselijker mensen dan de lichte, niet door het gewicht van een lichamelijke vrucht onder het levensoppervlak getrokken man, die, verwaand en gehaaste als hij, onderschat wat hij meent lief te hebben. Dat zal dit onder pijnen en vernederingen tot rijping gekomen mensdom van de vrouw, als zij de conventies van de slechts-vrouwelijkheid in de vermommingen van haar uiterlijke staat zal hebben afgelegd, het licht zien, en de mannen die dit nu nog niet voorvoelen zullen erdoor worden verrast en verslagen. Op zekere dag (waarvan nu reeds, vooral in de noordelijke landen, betrouwbare tekenen spreken en schitteren), op zekere dag bestaan er het meisje en de vrouw, wier naam niet meer alleen een tegenpool van het mannelijke zal betekenen, maar iets op zichzelf staands, iets waarbij je niet aan aanvulling en begrensdheid denkt, alleen aan leven en bestaan: de vrouwelijke mens. Deze vooruitgang zal het liefde-beleven dat nu vol dwaling is (vooralsnog zeer tegen de wil van de voorbijgestreefde mannen), veranderen, grondig wijzigen en omvormen tot een verhouding die bedoeld van mens tot mens, en niet meer van man tot vrouw. - Rome, 14 mei 1904
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
(Ik luister naar hem, en als hij de scène van de koppelaar en het meisje dat verleid wordt voordraagt, word ik door twee tegengestelde opwellingen aangegrepen, ik weet niet of ik moet lachen of kwaadworden. Ik heb het er moeilijk mee: tien keer onderdrukt een schaterlach mijn woede, tien keer eindigt mijn diepe verontwaardiging in een schaterlach. Ik ben geheel van streek door zoveel scherpzinnigheid en laaghartigheid, door de afwisseling van zulke juiste en zulke verkeerde denkbeelden, door een zo totale perversiteit der gevoelens, een zo grote verdorvenheid en een zo ongewone openhartigheid. Hij merkt de strijd die in mij woedt en vraagt: Wat is er?) IK. Niets. HIJ. U schijnt in de war te zijn. IK. Dat ben ik ook. HIJ. Maar wat raadt u me dan aan? IK. Over iets anders te praten. Ach, ongeluksvogel, bent u altijd zo geweest of bent u zo diep gezonken? HIJ. Dat geef ik toe. Maar trekt u zich mijn toestand niet zo aan. Het was niet mijn bedoeling u verdriet te doen, toen ik mijn hart voor u uitstortte. Ik heb bij die mensen nog wat gespaard. Zoals u weet kreeg ik alles wat ik nodig had, absoluut alles, en ze gaven me nog wat extra zakgeld voor mijn persoonlijke pleziertjes. (Dan begint hij met zijn vuisten op zijn voorhoofd te slaan, zich op de lippen te bijten en met een verwilderde blik naar het plafond te staren, terwijl hij uitroept: Wat gebeurd is, is gebeurd. Ik heb wat opzij gelegd, de tijd is voorbij gegaan en dat is al veel gewonnen.) IK. U bedoelt zeker verloren? HIJ. Nee, nee, gewonnen. Men wordt elke minuut rijker: een dag minder te leven of een daalder meer, dat is precies eender. Het belangrijkste is toch iedere avond lekker op je gemak, vrij en overvloedig naar de plee te kunnen gaan: 'O stercus pretiosum!' Dat is het grote doel van het leven in alle rangen en standen. Op het laatste moment zijn we allemaal even rijk: Samuel Bernard die door diefstal, zwendel en fraude zevenentwintig miljoen in goud nalaat, en Rameau, die niets nalaat, Rameau die van de armen zal worden begraven.
Denis Diderot
Gabriel wilde een lange tijd helemaal niets. 'Je hoeft in het leven geen ambitie te hebben. Je moet juist proberen om zo weinig mogelijk uit te voeren. Het leven dringt zich elke dag aan je op, en daar moet je mee zien om te gaan. Dat alleen is al werk genoeg.' Nu zat hij alweer tien jaar op de taxi. 'Letterlijk op straat beland,' zei hij. Zijn gouden hoektand viel me ineens op. Het was de eerste keer sinds ik in de taxi zat dat hij lachte. 'Ik heb veel van die zogenaamd succesvolle mensen in mijn taxi gehad. Ze zijn allemaal angstig en onzeker. Ze grijpen alles vast en zijn bang iets te verliezen. Ze blijven maar zeggen dat ze gelukkig zijn. "Goed zo, meneer," zeg ik. "Goed voor u." Ik kan me de hel niet voorstellen waarin ze leven. De taxi is mijn venster. Ik zie het leven van gelukkige mensen en ik rij er in hoge snelheid aan voorbij. En als ik ze oppik en ze doen hun verhaal, dan weet ik weer waarom ik blij ben als ze uitstappen.
Alex Boogers (Wanneer de mieren schreeuwen)
Een leerling wordt jarenlang voor aap gezet door een leraar - door een inferieure, middelmatige intelligentie. Op een dag komt de uitgedaagde leerling het klaslokaal binnen om verhaal te halen. Hij herstelt het natuurlijk evenwicht. Soms slaat zo'n leerling door en wreekt zich op de hele school. Op de onschuldigen. Objectief gezien zijn het misschien de onschuldigen, maar uiteindelijk gaat het om de meelopers die hier een koekje van eigen deeg krijgen. De brave leerlingen, de uitslovers die gedurende al die schooljaren alles in het werk hebben gesteld om bij de leraren in de smaak te vallen. De slappelingen die zich hebben verlaagd. In de nabeschouwingen wordt alle aandacht meteen op de daders gericht. Die zouden zich al vele jaren vreemd hebben gedragen. Die hebben uiteraard naar gewelddadige films gekeken en nog gewelddadiger spelletjes gespeeld op hun Playstation. In hun boekenkasten en in de laden van hun bureaus worden de verkeerde boeken aangetroffen. Biografieën van Hitler en Mussolini. Uiteraard kleedden ze zich ook nog eens raar of extravagant en waren ze contactgestoord omdat ze niet meededen met allerlei sociale activiteiten op school. Je kunt je alleen afvragen wie er meer contactgestoord is: de leerling die met rust gelaten wil worden, of de leerling die zich vrijwillig opgeeft voor allerlei debiele activiteiten waarmee hij zijn "sociale vaardigheden" kan ontwikkelen.
Herman Koch (Geachte heer M.)
Op de vijfendertigste verjaardag van mijn vader, 26 oktober 1925, ben ik geboren. 's Ochtends om kwart over zes. Mijn vader heef tnog steeds het psalmboek dat hij op die dag als verjaardagsgeschenk kreeg. Het zwarte linnen is een beetje afgesleten aan de hoeken zodat daar het karton zichtbaar is. Maar verder ziet het er nog keurig uit. Mijn vader zei wel eens als hij zijn handen er strelend over liet gaan, dat het een mooi cadeau was, maar dat ík het liefste cadeau was dat hij op die dag kreeg. Later, toen ik het geloof de rug toedraaide, herreip hij dat min of meer. Toen zei hij, de bijbel citerend, dat het beter was dat ik niet geboren ware, of dat een molensteen om mijn hals gehangen en ik in het diepste der zee verdronken ware.
Jan Wolkers
Ik vermoed dat hij wilde dat er op grote schaal werd gestorven door zijn toedoen, niet alleen in zijn concentratiekampen, ook aan de fronten, in de bezette gebieden en in Duitsland zelf, elke dag tienduizenden, bloed, bloed moest er vloeien, - maar in zijn afwezigheid. Hij heeft ook nooit een gebombardeerde duitse stad bezocht, zoals zijn sinistere paladijn Goebbels ten minste nog deed. Als zijn trein door de ruïnes van een stad reed, moesten de gordijnen gesloten worden. Ik denk dat hij het oog van de cycloon wilde zijn. Rondom wordt alles verwoest door orkanen, maar in het oog is het schitterend weer met een blauwe hemel. Zijn villa Berghof in de Alpen was daar het symbool van. Daar broedde hij al die verschrikkingen uit, maar niets er van drong door tot die idylle.' 'Maar waarom wilde hij dat er op grote schaal gestorven werd om hem heen?' 'Misschien dacht hij daarmee zijn eigen dood te bezweren. Zo lang hij kon doden, leefde hij. Misschien was zijn eigen dood het enige, waar hij echt bang voor was. Misschien dacht hij, dat die reusachtige offers hemzelf onsterfelijk zouden maken. En in zekere zin is dat ook gebeurd.
Harry Mulisch
We weten dat hij nooit een concentratiekamp, laat staan een vernietigingskamp heeft bezocht. Dat liet hij over aan Himmler, de baas van de SS en de politie. Laat ik aannemen, dat hij op een dag besloot in Auschwitz te gaan kijken naar de dagelijkse vergassing van duizenden mannen, vrouwen en kinderen, die hij had bevolen. Hoe had hij op die aanblik gereageerd? Maar daarvoor moet ik zijn karakter veranderen, want dat is nu juist wat hij nooit gedaan heeft, en dan had ik hem weer niet begrepen.
Harry Mulisch (Siegfried: A Black Idyll)
... een kat kan een halve dag roerloos op een prooi wachten, maar een vrouw een half leven.
Gerard Walschap
Zeker is dat op de dag dat Milena en Andrea mijn leven binnenwandelden, het formaat van het mannelijk geslachtsdeel een obsessie voor mij werd. Niet alleen het formaat, het geslachtsdeel zelf, het ding an sich.
Marek van der Jagt
Op de zesde dag schiep god de mens, op de zevende dag schiep de mens god. Nu zijn we quitte. Uit "Gesels van een imaginaire god
A.J. Beirens
Wat de spelling aangaat, even als in m'n andere werken volg ik nagenoeg de mode van den dag. "Niet, zooals ik zeide in 't Voorbericht by den vyfden druk myner Ideen, omdat ik den minsten eerbied voel voor de taalkennis der personen die heden-ten-dage zoo goed als officieel belast schynen met de bearbeiding van dat veld, doch om niet het oog des lezers aftestooten door vreemdheid van spelling. De soep zou de kool niet waard zyn." Zeker, wezenlyke taalkunde is heel wat anders! Toch heb ik ook hier de leelyke i-j die door sommigen als y-klank gebruikt wordt, voor goed congé gegeven. Tant pis voor de Hilaridessen die er om treuren. Dezelfde soort van lettermannen zullen waarschynlyk geen vrede hebben met m'n interpunktie. Ik met de hunne niet. Welnu, evenals—ik meen—Hildebrand ergens, geef ik hun een paar mud komma's ten-geschenke, om die te plaatsen waar ze goedvinden, tot er de verlangde slymerigheid en hun voldoening op volgt, amen.
Multatuli
Sophia schonk thee bij en zei: 'Weet u waar ik steeds aan moet denken sinds ik hier in uw winkel ben? Hoe het verleden steeds belangrijker wordt naarmate je ouder wordt. Ik ben nu vierenvijftig en heb het met mijn vriendinnen steeds vaker over vroeger. Over school, over de muziek die we luisterden, over jongens die we kenden, over leraren van toen. Ik heb vrouwen om mij heen die ik al mijn hele leven ken. Met hen deel ik zo veel herinneringen: aan studeren, werken, die dag dat je je man ontmoette, de relaties ervoor en soms erna. Hoe het was toen je kinderen klein waren. Zij zijn getuige geweest van mijn hele leven en steeds vaker zitten we samen om die verhalen op te halen. Maar met wie doe je dat wanneer je niemand kent die zelfs maar van een afstandje jouw leven heeft meegemaakt?
Marloes Kemming
Het was juffrouw Stella die op een dag dat pakje kreeg!... Het pakje met de sleutels! - Calypso
Pierdomenico Baccalario (Klub Podróżników w Wyobraźni (Ulysses Moore, #12))
Ik moet eerlijk zeggen: ik was nooit zo van het fruit. Het is bewerkelijk spul met schillen en pitten en steeltjes en draadjes, een hoop gedoe met plakkerige vingers en dan een mond vol ‘frisse’ zuren (ofwel: een wrange bek). Ook de stem van je moeder, die echoot in de trauma’s van je jeugd: ‘kom jongen, eet je appeltje op’. Fruit bederft als je het ook maar een dag te koud of te warm bewaart, het lokt vliegen als een kardinaal kleine jongetjes en bovenal: het is gezond op een enge, betweterige manier (en dan ontdek je later ook nog eens dat al het fruit dat je half eetbaar vindt – sinaasappels, bananen – eigenlijk superslecht voor je is vanwege snelle suikers en gebrek aan vezels).
Jan Heemskerk (Als Jan het kan… (Dutch Edition))
In al deze ontsporende mechanismen zien we een overkoepelend of ‘metapatroon’, namelijk de drang tot zelfcontrole. Immers, mijn hele identiteit creëert de illusie dat als ik mezelf niet onder controle houd, mijn kern van slechtheid (het negatieve geloof !) naar buiten komt en schade gaat aanrichten. Deze illusie creëert haar eigen argumenten, kijk maar: eerst is er het negatieve geloof, bijvoorbeeld ‘ik ben zwak’. Daarop volgt de basisregel dat ik mezelf onder controle moet houden in zaken die ik lekker vind, bijvoorbeeld alcohol drinken. Het gedragspatroon zal vervolgens energie steken in het afremmen of onderdrukken van de zin in alcoholische drank. Dat wordt gevoeld als een beknelling. De frustratie daarover bouwt zich op en keert zich op een bepaald moment tegen de zelfcontrole. Er ontstaat een bui waarin we tegen onszelf iets zeggen in de trant van ‘Ach, wat kan het me ook eigenlijk verdommen, ik doe lekker even helemaal waar ik zin in heb.’ Er volgt een uitspatting plus de volgende dag een kater. Op dat moment is er een argument gecreëerd voor een nieuwe ronde van zelfcontrole, een zogenaamd zie-je-wel-argument: ‘Zie je wel dat je helemaal de mist in gaat als je jezelf niet onder controle houdt.’ Het negatieve geloof in de eigen zwakheid is bevestigd door het mislukken van de poging die zwakheid te bedekken met zelfcontrole.
Jan Geurtz (Verslaafd aan liefde)
Één van de dingen die ik zo leuk vond aan Venetië was dat niemand op straat uit kartonnen wegwerpbekers liep te drinken. In Italië is koffie iets waar je de tijd voor neemt, of in elke geval iets waar je even van kunt genieten. Het is iets voor elke dag, maar toch maken ze er iets bijzonders van. Een porseleinen kopje koffie op een dienblad met een kleedje erop: dat gaf met zo’n simpel geluksgevoel
Nicky Pellegrino (Een zomer in Venetië)
De middag berekent een prijskaart op de dag, die de avonden zou pijnigen, logischerwijs.
Petra Hermans
Verhalen vormen de enige echte magie. Een verhaal kan de onmogelijke afstand tussen individuen overbruggen, ons uit ons eigen leven tillen en in dat van iemand anders zetten, al is het maar voor even. Onze honger naar verhalen maakt ons tot mens. We verlangen in het bijzonder naar verhalen die ons blij maken. Verhalen slaan ergens op, terwijl dat voor de echte wereld niet geldt. Want verhalen zijn de opgeschoonde versie van het echte leven, een gedestilleerde versie van het menselijke gedrag die komischer, tragischer en perfecter is dan het echte leven. In een goed gemaakte holo zitten geen doodlopende verhaallijnen of willekeurige opnames. Als de camera op een detail inzoomt, moet je opletten, want dat detail heeft een cruciale betekenis, die nog duidelijk zal worden. Zo is het echte leven niet. In het echte leven leiden de aanwijzingen niet per definitie tot iets. Wegen lopen dood. Geliefden maken geen heroïsche romantische gebaren. Mensen zeggen lelijke dingen en vertrekken zonder afscheid te nemen en lijden op onzinnige manieren. Verhaallijnen worden zonder ontknoping losgelaten. Soms hebben we een verhaal nodig - één dat goed in elkaar steekt, opbeurend is - om de wereld te helpen weer ergens op te slaan. Er zijn geen gelukkige eindes in het echte leven, omdat er in het leven geen eindes zijn, alleen momenten van verandering. Er is altijd een nieuw avontuur, een nieuwe uitdaging, een nieuwe mogelijkheid om geluk te vinden of weg te jagen. Ik wil holografie studeren omdat het mijn droom is om verhalen te creëren. Ik hoop dat mijn holo's mensen op een dag inspireren om de wereld beter achter te laten dan ze hem aantroffen. Om in ware liefde te geloven. Om dapper genoeg te zijn om voor geluk te vechten.
Katharine McGee (The Towering Sky (The Thousandth Floor, #3))
Op een dag heeft Peter Dedalus de Tijdsdeur in zijn huis geopend, en is niet meer teruggekomen. Ja! Zo is het gegaan. - Jason
Pierdomenico Baccalario (The House of Mirrors (Ulysses Moore #3))
Wat dacht u, als ik 3 jaar op de matras lig, in de Wedding Suite, groot as can be, ik ook maar 1 moment op de dag ga capituleren?
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
Wat was een goede dag? Was een goede dag een dag waarop ik mezelf niet beschadigd had? Als ik er heelhuids doorheen was gekomen? Automobilisten toeterden naar mij omdat ik zomaar overstak of om drie uur 's nachts zonder licht over landweggetjes fietste. Ik zat onder de blauwe plekken en schaafwonden, omdat ik niet oppaste en gewoon maar tegen deuren en muren op liep. Het maakte me niet uit wat er met mij gebeurde. Als je al tot in het diepst beschadigd bent, dan wordt beschadiging bijna een levenswijze. Niemand wil dat zien. De meeste mensen kijken liever de andere kant op als ze zo iemand tegenkomen, bang om zelf beschadigd te worden.
Naomi Rebekka Boekwijt (Bloedblaren)
Iedereen ontdekt vroeg of minder vroeg in zijn leven dat het volmaakte geluk onbereikbaar is, maar weinigen staan stil bij de tegenovergestelde gedachte: dat hetzelfde geldt voor het volmaakte ongeluk. De krachten die zich tegen de verwezenlijking van die beide uitersten verzetten zijn van dezelfde aard: ze komen voort uit onze menselijke staat, die niets dat oneindig is verdraagt. Onze altijd onvoldoende kennis van de toekomst verzet zich ertegen, die we in het ene geval hoop noemen en in het andere ongewisheid over de dag van morgen; onze zekerheid van de dood, die aan elke vreugde, maar ook aan elk lijden een grens stelt; onze onvermijdelijke materiële zorgen, die een duurzaam geluk in de weg staan, maar ook aanhoudend onze aandacht afleiden van het ongeluk dat op ons drukt en ons besef daarvan fragmentarisch en daarmee draaglijk maken.
Primo Levi (If This is a Man)
Jeg må vist med rette konstatere, at een ulykke sjældent kommer alene. Tabet af mine elskere smerter mig ikke - Eftersom de allerede havde skænket mig så meget at der nok ikke var mere at hente. Men med eet slag igen at være fattig, det gør ondt. Dog, hvad stiller man op med tilfældet-? Det er ikke hver dag nogen stjæler fra een, og så længe der findes nye mænd, hvis stolthed kan få dem til at falde på knæ for os, vil der osse findes nye muligheder-!
Charlotte Dorothea Biehl (Den listige Optrækkerske)
De hemel is de absolute afwezigheid van aardse kwellingen. Een zodanige toestand van rust en vrede en gewichtloosheid, een zo'n absoluut goed, dat er alleen in termen van licht en goud en... en engelenbazuinen over gesproken kan worden. Het is alles maar een metafoor, omdat wij anders geheel sprakeloos zouden zijn. Het paradijs, mijn beste jongen, is de absolute afwezigheid van alles en alles en alles. Want het minste of geringste aanwezige, wat dan ook, zou nog pijn en last betekenen, door de pure aanwezigheid ervan. Het Niets is het hoogste. Niet het Niets dat aan ons voorafging... stel je voor, zeg!... want dat heeft zogezegd geen lading. Nee, het Niets dat op ons bestaan volgt. Het relatieve Niets. Het Niets als afwezigheid van alle pijn die eraan voorafging. Dát Niets vormt de ware verlossing... dát is het paradijs! Men stapt het binnen via de dood. Een dood die, anders dan in het land aan Gods andere zijde, niet herhaald wordt, maar het verder voor eeuwig zal laten afweten, zoals alles, alles en alles en alles, het voor eeuwig zal laten afweten. - Had u verder nog vragen?
A.F.Th. van der Heijden (Het leven uit een dag)
Weet je wat ik zo aantrekkelijk aan jou vind?' vroeg ik terwijl Jason in hemdsmouwen een kabeljauwschoteltje uit de oven op tafel zette. 'Nondedju,' zei Jason wat hij brandde zijn vingers. 'Dat je van die mooie mannenarmen hebt,' zei ik, 'm'n broers hebben ook van die armen, sterk met donker haar erop. Als we dan zaten te eten bij Locatelli was het net alsof alles nog als vroeger was, dat je niks kon overkomen, bedoel ik. Ja, ik vond dat nogal aangenaam.' 'Où sont mes petits copains d'antan,' zong Jason plotseling en toen ging het gesprek over de zee bij Newfoundland, waar eerst een bloeiende visserij had geheerst, maar hoe de kabeljauw in de baai steeds schaarser werd, hoe de staat en de milieubewegingen steeds dreigender geluiden lieten horen over overbevissing en quota, maar hoe de welvarende bevolking dacht vis is vis en hoe er toen op een dag geen kabelauw meer te bekennen was, niet één, in die enorme baai nergens meer een kabeljauw te bespeuren. De baai was leeggevist en alle pogingen die de overheid en de industrie in het werk stelden brachten de vis niet terug. De kabeljauw was weg en bleef weg, het was een dood stuk zee geworden. 'Geen vis meer,' somde Jason op, 'geen visolie meer, geen vislijm meer, geen boten meer, geen vissers meer, geen brood meer op de plank.
Doeschka Meijsing (Over de liefde)
Hij hield extreem veel van zijn echtgenote. Hij hield, met andere woorden, te veel van die ene vrouw. Dat ze op jonge leeftijd overleed zag hij dan ook als de wraak des hemels voor die liefde. een andere verklaring voor haar dood had hij niet. Na het overlijden van zijn echtgenote hield hij zich ver van alle vrouwen. Hij nam niet eens een meid in huis. Het koken en poetsen liet hij over aan een man. Dit deed hij niet omdat hij alle andere vrouwen haatte. Het was omdat die vrouwen allemaal leken op zijn echtgenote. Zo rook bijvoorbeeld iedere vrouw net als zij naar vis. En, overtuigd dat ook dit de wraak des hemels was omdat hij te veel van zijn vrouw had gehouden, vond hij berusting in het feit dat hij het moest stellen zonder vrouw in zijn leven. Maar in zijn huis was één vrouw aanwezig om wie hij niet heen kon. Hij had een dochter. Uiteraard leek zij meer dan welke andere vrouw ook ter wereld op zijn overleden echtgenote. De dochter zat inmiddels op de hogere middelbare meisjesschool. Midden in de nacht ging het licht aan in haar kamer. Hij gluurde door een kier in de schuifdeuren. Het meisje hield een kleine schaar vast. Terwijl ze haar opgetrokken knieën uit elkaar spreidde en langdurig omlaag tuurde, hanteerde ze de schaar. De volgende dag, nadat zijn dochter naar school was vertrokken, staarde hij stiekem naar de witte bladen van de schaar en hij kreeg koude rillingen. Weer ging midden in de nacht het licht aan in de kamer van zijn dochter. Hij gluurde door de kier in de schuifdeuren. Ze griste een witte doek van de vloer, klemde hem in haar armen en liep de kamer uit. Hij hoorde water uit de kraan stromen. Even later stak zijn dochter het vuur van het komfoor aan, legde de witte doek erop en ging afwezig zitten. Daarop begon ze te huilen. Toen ze ophield met huilen, knipte ze haar nagels boven de doek. Op het moment dat ze de doek wegnam vielen die er kennelijk af, want hij rook de misselijkmakende geur van brandende nagels. Hij had een droom. Daarin vertelde zijn overleden echtgenote aan hun dochter dat hij haar geheim had gezien. Sindsdien keek zijn dochter hem niet meer aan. Hij hield niet van zijn dochter. De gedachte dat een man op zijn beurt de wraak des hemels zou ondergaan vanwege zijn liefde voor haar, deed hem huiveren. Op een nacht richtte zijn dochter uiteindelijk een dolk op zijn keel terwijl hij sliep. Hij wist dat. Hij berustte erin dat het de wraak des hemels was, omdat hij tot het uiterste van zijn echtgenote had gehouden en te veel had gehouden van die ene vrouw, en hij hield rustig zijn ogen gesloten. Hij voelde dat zijn dochter het had gemunt op de vijand van haar moeder, en hij wachtte op het mes.
Yasunari Kawabata
Zonder mijn moeder was ik misschien wel een heel raar kind geworden. Ze bewaakte de rust en regelmaat in het huis. Mijn vader liet geen dag voorbijgaan of hij verzon iets nieuws. De zomerkermis in Beek, zelf pottenbakken in de Preekherengang, de geit van bomma in haar bedstede opsluiten, passanten opwachten achter de Helpoort en 'Boe' roepen. Voor kerst gaf hij me een beeld van een monnik, dat appelsap plaste als je op de kop duwde.
Marente de Moor (De Nederlandse maagd)
De avond van het leven In mijn dorp aan de rivier hielden wij een keer een zondagsavonddienst in plaats van een morgendienst. Eindelijk konden we toen weer eens een paar mooie avondliederen zingen, en ik preekte over een oud Luthers avondgebed: 'Blijf bij ons, Heer, aan de avond van de dag, aan de avond van het leven, aan de avond van de wereld.' Zo is het eeuwenlang gegaan, wanneer stervelingen voor Gods aangezicht de dag uit handen gaven: dat ze er even over mijmerden dat zij eens hun leven uit handen zouden moeten geven. Godsdienstoefeningen in de kunst van het sterven waren het, zoals de completen in het klooster dat tot op heden zijn, wanneer de dag sterft, de horizon begrensd wordt en de blik zich meer naar binnen richt. 'Dat moeten we vaker doen', zeiden ze in het dorp.
Nico ter Linden (De dag zal komen, Janus)
Herr Professor', vroeg een mevrouw aan de grote theoloog Karl Barth, 'zullen wij onze gestorven dierbaren een terugzien?' 'Jazeker mevrouw,' gaf Herr Professor ten antwoord. 'Trouwens, de anderen ook.' 'Mogen de engelen u naar het paradijs geleiden,' zingt de kerk de gestorvenen toe, maar zij laat er onmiddellijk op volgen dat zij daar in het gezelschap van de 'eertijds arme Lazarus' zullen verkeren. Geen hemel zonder verloste bedelaars. Moslims die bereid zijn zichzelf op te blazen, wordt twaalf maagden in de hemelse gewesten in het vooruitzicht gesteld. Het zou heilzaam zijn wanneer hun geestelijke leidslieden erbij zouden zeggen dat ze er ook hun schlachtoffers zullen aantreffen.
Nico ter Linden (De dag zal komen, Janus)
Dan die idiote middag en avond. Er zijn dagen waarop ik niemand opendoe. Op zo'n dag komt ze langs. Het is een warme zomermiddag. Er wordt gebeld. Ik doe dus niet open. Maar ze weet kennelijk dat ik thuis ben. Ze belt bij mijn onderbuurvrouw en de voordeur wordt voor haar geopend. Ze komt de trappen op en klopt op mijn deur. Ik sta toevallig in de achterkamer en blijf staan waar ik sta, bij het raam, uitkijkend over de loodsen van de werf. Als ik opendoe, ben ik verloren en begint het spel waaraan ik wil ontkomen opnieuw. Ze praat tegen me door de deur. Ik raak steeds vastbeslotener om niet open te doen. Ik hoor hoe ze zuchtend op de trap gaat zitten om te wachten tot ik zal opendoen. Ze heeft geduld. Zonder een stap te zetten kan ik van mijn werktafel net Kavafis' gedichten pakken - zodat ik tenminste wat te lezen heb. Ik leg het boek op de vensterbank en lees. Ik luister en hoor aan de overkant van het water het verkeer onder de bomen, beneden me de geluiden van mijn onderbuurvrouw en uit het trappenhuis het geschuifel van haar voeten. Het duurt een uur, dit gevecht. Eindelijk gaat ze weg. Ik hoor haar de trappen aflopen, de voordeur openen en achter zich dichttrekken. Ze is weg. Ik heb gewonnen en verloren. 's Avonds ben ik naar haar toe gegaan. Een smalle straat in de binnenstad. Een stille en vredige zomeravond. Ze is alleen thuis. Ik lig op de sofa in haar werkkamer, in de schemering, en zij ligt boven op me. Ik heb Kavafis meegenomen en lees haar het gedicht voor dat me die middag tijdens het lange stilstaan het meest trof. Nadat ik het heb gelezen, barst ze in tranen uit. Ze sjort wat kleren omlaag en stopt mijn zwellend geslacht tussen haar dijen. Weldra is de storm voorbij. We liggen roerloos op de sofa. Ons zweet droogt. Ik luister naar de merel in de doodstille straat. Ik kijk naar de blinkende spiegel boven de sofa, waarin de kamer langzaam donker wordt. De onrust heeft me alweer te pakken.
Oek de Jong (Brief aan een jonge Atlas)
Voor de zoveelste maal kom ik thuis van de reis en weer staat mijn stoel gereed, tafel en bed gedekt, pantoffels bij 't vuur, alsof ik iedere dag verwacht werd. Mijn kinderen hebben heel gewoon 'Pa' gezegd en mijn vrouw heeft gevraagd wat ik verkoos, lever of haring. Ik heb niet geantwoord omdat ik de moed niet had mijn eigen stem aan te horen, heb de hand uitgestoken naar wat het dichtstbij stond en zwijgend mijn maag gevuld. Hun gerustheid, hun zekerheid dat ik ook ditmaal terugkeren zou heeft mij beschaamd en diep gegriefd. Maar was ik aan 't bulderen gegaan dan had er niets op overgeschoten dan met weerzin weer op te staan. En het trekken lokt mij niet meer. Ben ik vermoeid of kan ik het licht van gindse land niet meer verdragen? Ik voel in ieder geval dat van een volgende tocht niets meer terechtkomt. En zo is het goed ook, want mij rest nog maar net de tijd om eindelijk met vrouw en kinderen wat mee te leven, mij te koesteren aan de warmte van de haard en te werken voor onze oude dag die voor de deur staat. Zolang ik ginder dwaalde heb ik mijn kinderen niet opgevoed maar met hen gespeeld, voor mijn vrouw niet gezorgd maar van haar genoten. Die meimaandjes zijjn nu voorbij. Hier bij' t vuur, in onze kooklucht, komt het eropaan mijn plicht te doen als een doodgewoon mannetje dat ik tenslotte ben. Want hun ogen zijn op mij gericht. Doet mijn vrouw haar plicht niet als zij wast en plast, als zij op griezelige regendagen op de vismarkt loopt te dwalen zonder acht te slaan op haar aderspatten noch op haar slechte stoelgang? Doen niet die kinderen eveneens hun plicht wanneer zij achter schoolmuren hun zonnigste dagen slijten?
Willem Elsschot (Tsjip - De Leeuwentemmer)
De toneelschool waar ik in 1969 een jaar lang de afwas deed bevond zich in een oud kasteel in Devon, Dartington Hall, ooit een buiten van Hendrik de Achtste. Dartington was niet de ideale tussenstop op weg naar een filosofische faculteit. Het was onder meer een beroemde kostschool die werd bevolkt door een heerlijke troep artistiekerige jongelui die zichzelf te 'gevoelig' achtten voor zoiets 'rationeels' als de filosofie. Zij waren allemaal kunstenaars in de dop en geloofden heilig in het verschil tussen voelen en denken. Zij dansten, musiceerden en schilderden. Ik waste af. En 's avonds keken we allemaal naar de sterren. Ik wilde niet afwassen, ik wilde filosofie studeren, maar ik kende niemand die mij kon helpen of adviseren. In mijn onwetendheid had ik een boek van Karl Jaspers uit Nederland meegenomen: een Aula-pocket met de titel 'Kant'. Wat een teleurstelling. Ik kon het niet volgen en begon me een beetje grimmig te voelen tegenover die ongenaakbare citadel van filosofie, waarbinnen men naar ik hoopte aan de diepste vragen over mens, god en wereld sleutelde, zonder mij er evenwel in te laten. Ik kon tenminste nergens een toegang ontdekken en bleef buiten staan mokken, totdat ik op een dag in de familiebibliotheek in Darlington Russells 'History of Western Philosophy' ontdekte en voor onbeperkte tijd mocht lenen. UIt de sombere burcht die ik had opgedroomd, kwam deze opgewekte man naar buiten drentelen en met één handgebaar veegde hij mijn verongelijktheid weg. Met die ondeugende jongensachtige scherpte die het kenmerk is van zijn schrijven en denken, neemt Russell zijn lezers mee op een onvergetelijke reis door vijfentwintig eeuwen westerse filosofie. Je leest hem zo graag omdat je je steeds van zijn aanwezigheid bewust bent, terwijl hij Plato, Augustinus of Descartes voor je uitlegt. Afgezien van al die filosofen, kom je in dit boek vooral ook Bertrand Russell tegen en dat is een onvergetelijke ontmoetong.
Bert Keizer (Vroeger waren we onsterfelijk)
Het leven gaat sneller als je ouder wordt. Daarover schreef Douwe Draaisma een prachtig boek. Althans, dat vermoed ik, want na vijftig bladzijden gretig te hebben doorgelezen ben ik het boek uit het oog verloren. Ik bleek geen tijd te hebben om het in alle rust uit te lezen. Vandaag genoot ik van mijn wekelijkse extra vrije dag, speciaal opgenomen om te herstellen van overwerktheid. Op mijn dakterras las ik in de bundel 'Weakening Philosophy', gewijd aan het werk van de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo, mezelf intussen koesterend in een warmer en warmer wordende zon. Na de inleiding en het ijdeltuiterige maar ook spannende essay van Umberto Eco legde ik het boek zwetend terzijde. Zou ik het ooit uitlezen? Mijn boekenkast puilt uit van boeken waarvan ik alleen de eerste twintig bladzijden of de eerste twee hoofdstukken heb gelezen. Nooit de laatste twee hoofdstukken of bladzijde vijftig tot tachtig. Ik meende dat ik dit, zwetend op mijn dakterras, moest opvatten als een teken. Maar waarvan?
René Boomkens
Mag de columnist liegen? Natuurlijk, als het maar lekker leest wat hij schrijft en als hij maar niet klaagt wanneer anderen zijn leugens ontdekken. Vorige week heb ik op deze plaats ook gelogen. Weliswaar heel onschuldig, maar toch, de waarheid was het niet. Ik schreef iets over mijn neiging tot mompelen, en gebruikte daarvoor 'de grote lijster' - turdus viscivorus. Om te beginnen wist ik tijdens het schrijven niet precies of viscivorus wel met v's geschreven moest worden (ik lijd namelijk aan een milde vorm van dyslexie - ook een moeilijk woord, dat dan ook niet voor niets 'woordblindheid' betekent) en ik kon de dichtbundel waarin dit woord staat, de verzamelde gedichten van Jan Hanlo, niet vinden. Mijn woordenboeken geven geen uitsluitsel voor dit type woord, dus ik zat ermee. Maar omdat ik toch door moest, besloot ik het erop te wagen. Ik typte het hele stuk uit en stuurde het een dag voor de deadline naar de krant. Natuurlijk kwam het boek boven water toen de brief al verzonden was. Ik bleek me niet vergist te hebben, viscivorus wordt inderdaad met v's geschreven. Maar nu had een ander deel van mijn hersenen me weer gefopt. Ik had me als titel 'St Louis Blues' herinnerd, terwijl het ''s Morgens' is. Wat te doen? Er is een tijdgrens voor schrijvers zoals ik, en die is ruim bemeten. De krant zelf hanteert ook een grens en tussen die twee zit natuurlijk wel wat tijd. Ik zou kunnen telefoneren en vragen of St. Louis Blues nog veranderd kon worden in 's Morgens. Daarover stond ik in dubio, want er was nog een andere mogelijkheid: de reacties van de lezers afwachten. Ik besloot tot het laatste. Iedereen die me zou schrijven om me op de vingers te tikken, zou een schuldbewust en boetvaardig antwoord krijgen. Met de hand geschreven. Ik kocht bij de kantoorboekhandel alvast een pak A4. Ik moet u zelfs een kinderlijke bekentenis doen, de dag na het uitkomen van de krant liep ik in spanning naar de brievenbus om de vloed in ontvangst te nemen. Maar er kwam niets, niemand nam de moeite of niemand vond het een ernstig probleem of niemand leest jan Hanlo of niemand leest mij. Zoiets moet het zijn. Maar wat me toch kwaad maakte, langzamerhand, als aanwakkerende wind, was de selectie. Als ik namelijk een enkele (doodenkele) keer vloek in deze rubriek, of beweer dat ik ernstig twijfel aan het bestaan van een Almachtige God, of een opmerking maak die in het gevoelige brein van een feministe als 'vrouwonvriendelijk' wordt genoteerd, dan komen de brieven wel, compleet met opzeggingen van het abonnement. Maar als ik een werkelijk belangrijke misser maak, een groot dichter verkeerd citeer, dan blijft het stil. Het lijkt erop dat mijn prioriteiten toch anders liggen dan die van mijn lezers. (En misschien is dat maar goed ook.)
A.L. Snijders
Mensenkennis is niet mijn sterkste kant, maar dromen kan ik als de beste. Ik heb vaste dromen. Een gaat over mijn ouderdom, en het eind daarvan: mijn dood. Ik ben een zonderling geworden maar mijn geest is helder. Het huis is vervallen, ik kan niet alles meer bijhouden. Mensen bezoeken mij zelden, de televisie is gelukkig kapot en het abonnement van de krant is zo lang niet betaald dat de bezorging is gestaakt. Dieren zijn er in overvloed, net als nu, maar er zijn toch kleine veranderingen te bespeuren. Ik wil niet zeggen dat zij de baas zijn, maar er hangt een waas van gelijkwaardigheid over alles. De oude man is niet meer de meester over zijn erf, hij is een natuurlijke bewoner geworden, hij is verlost van de demon van de macht. Helaas, de wereld is niet onverschillig. Nooit. Er zijn maar heel weinig mensen die werkelijk met rust gelaten worden. Misschien moet je een groot organisatietalent hebben, een ver vooruitziende blik, een ijzeren wil en een diepe, uitstralende minachting voor je medemens, misschien lukt het je dan om alleen en met rust gelaten te worden. Ik mis deze eigenschappen en drijf dus als een vlot in mijn ouderdom, ik woon toevallig alleen, ik ben vierennegentig jaar, 's morgens en 's avonds voer ik mijn dieren, 's middags fiets ik broos (en mompelend) naar het dorp waar ik inkopen doe die ik in een papieren zak aan mijn stuur hang. Ik maai geen gras meer, ik rook sigaren, mijn mondhoeken zijn bruine sapkanalen geworden, mijn honden slapen bij me in bed. Ik herlees de boeken van mijn jeugd en probeer me te herinneren waarom ik toen, zestig/zeventig jaar geleden, zo geemotioneerd was. Maar op een dag komt er een meisje op bezoek dat in haar stage voor maatschappelijk werk zit. Zij maakt een scriptie over alleenstaande ouderen. Zij schrikt als ze ziet hoe ik leef en ik zie niet dat die schrik het steentje is dat de lawine in gang zet.
A.L. Snijders (De taal is een hond)
In Nuenen heeft Vincent van Gogh gewoond, om precies te zijn van 5 december 1883 tot 24 november 1885. Geen dag langer, geen moment eerder. De schilder was een jaar of dertig en woonde bij zijn ouders, in de pastorie midden in het oude dorp: Berg 26. Hij werkte hard en had het zwaar, zoals altijd. Het beroemdste doek dat hij in Nuenen schilderde, was 'De aardappeleters'. Intussen flirtte hij met het buurmeisje. De pastorie staat er nog steeds, in Nuenen. En er woont ook nog steeds een dominee - in dit geval dominee Wijlhuizen, die op zijn houten naambordje naast de bel in het Nederlands en het Engels heeft staan dat aanbellen geen zin heeft en dat in het huis geen rondleidingen worden gegeven. Toch maar even aanbellen. Wat is het geval? In de tuin van de pastorie staat een perenboom, die Van Gogh zou hebben geschilderd. En de dominee heeft een kapvergunning voor de boom aangevraagd, want de boom is hartstikke dood. Dit heeft onmiddellijk tot een storm van verontwaardiging in Nuenen geleid - een boom omkappen die Van Gogh geschilderd heeft, schande! Dat is cultureel en historisch erfgoed, daar blijf je met je tengels van af! Goed. De dominee doet vrijwel onmiddellijk open. Het is een frisse, blakende man met ironische bruine ogen. Hij ziet er niet uit als een dominee, maar dat komt misschien omdat ik al zo lang niet in de kerk ben geweest. Hij doet meer aan een dierenarts denken. Vrolijk gaat hij me voor naar de achtertuin van de pastorie. In de keuken zit zijn vrouw de krant te lezen. De dominee begrijpt alle commotie niet zo goed. Van Gogh heeft de boom geschilderd - het schilderij is dan toch het erfgoed, of niet? Kijk, daar staat de boom.
Martin Bril (Heimwee naar Nederland)
Nou ja, je weet zelf hoe het is. Je hebt me vaak genoeg vijf verschillende japonnen op een dag zien dragen. Denk je dat je dat aankunt als we getrouwd zijn?' 'Ik zal met genoegen toekijken hoe je je vijf keer per dag omkleedt,' zei Luciano.
Mary Hoffman (City of Secrets (Stravaganza, #4))
De hel van de levenden is niet iets wat zal zijn; als er een is, dan is het de hel die hier al is, de hel die wij dag in dag uit bewonen, die we vormen door onze samenleving. Er zijn twee manieren om er niet onder te lijden. De eerste valt velen makkelijk: de hel aanvaarden en er deel van gaan uitmaken tot je op het punt bent gekomen dat je hem niet meer ziet. De tweede is riskant en vereist ononderbroken aandacht en studie: zoeken en weten te herkennen wie en wat er, temidden van de hel, geen hel is, dat laten voortduren, en er ruimte aan geven.
Italo Calvino
De volgende dag kwamen de eerste meisjes, Gwynne en Jessica. Het ene pikzwart, het andere hoogblond. Geverfde haren, felrood gelakte nagels, ieder met een rolkoffer en een beautycase. Puck stelde ze aan mij voor als haar vriendinnen. Willen ze een kamer, vroeg ik. Puck glimlachte. Ze komen hier werken, zei ze, ze maken deel uit van het businessplan. Ik vermoedde natuurlijk wel wat dat plan behelsde, vooral toen drie dagen later Gertrude, een Duits meisje, en Caro, een Vlaamse, hun intrek in het hotel namen. Maar ik zei voorlopig niets. Alle kamers waren nu op één na bezet. De meisjes liepen ieder gehuld in een wolk parfum op onpraktische hoge hakken en in strakke kokerrokken door het hotel. Ze noemden mij Madame, Madame La Promesse. Ik was niet gek. Op een avond, toen de meisjes naar boven waren, sprak ik Puck erop aan. Je wilde toch dat het hotel weer gaat lopen? Natuurlijk, dat was het liefste wat ik wilde. Laat mij mijn gang dan gaan. Binnenkort komen de eerste bezoekers en komt ook het geld binnen. Wacht maar af.
J. Bernlef
Toen ik op een dag de weg afliep, zag ik die kerel mij tegemoetkomen, en, weetje, ik had er een eed op kunnen doen dat hij het was, en, weetje, hij had er een eed op kunnen doen dat ik het was. We kwamen dichter bij elkaar en ik was er heel zeker van dat hij het was en hij was er heel zeker van dat ik het was. We kwamen nog dichter bij elkaar en ik was er verdomd zeker van dat hij het was en hij was er verdomd zeker van dat ik het was. Toen we nog maar een paar meter van elkaar verwijderd waren, was ik er volledig van overtuigd dat ij het was en hij was er volledig van overtuigd dat ik het was. En, moet je weten, toen we naast elkaar stonden, was het geen van ons.
Anne van Veen (Wie ik aan het zijn was)
Changement de décor Zodra de dag als een dreigbrief in mijn kamer wordt geschoven worden de rode zegels van de droom door snelle messen zonlicht losgebroken huizen slaan traag hun bittere ogen op en sterren vallen doodsbleek uit hun banen terwijl de zwijgende schildwachten nachtdroom en dagdroom haastig elkaar hun plaatsen afstaan legt het vuurpeloton van de twaalf nieuwe uren bedaard op mij aan
Ellen Warmond
Dan wil ik de verzameling.' Vicente doelde op de uitgebreide serie speelgoedautootjes die zijn vader achter slot en grendel in de vitrinekast in de woonkamer had staan. Het waren bijna vierhonderd verschillende modellen, die León sinds zijn kindertijd gespaard had. Vicente mocht er niet mee spelen, wat bij de jongen aanvankelijk voor onbegrip en teleurstelling had gezorgd, maar in de loop der tijd was hij eraan gewend geraakt om door het glas naar de autootjes te kijken, alsof het aquariumvissen waren. Verder waren de autootjes voor León hét gespreksonderwerp als zijn zoon bij hem was. 'Heb je enig idee wat dat piepkleine groene raceautootje kost?', zei hij bijvoorbeeld terwijl hij naar een Jaguar van Matchbox wees, made in England in 1957. 'Nee. Hoeveel dan?' 'Een hele hoop, zei León. 'En met de dag meer. Als ik doodga, is deze verzameling van jou, hij had dit al talloze malen gezegd, en dan kun jij verder sparen, of misschien, als het je niet interesseert, de verzameling verkopen, je krijgt er een smak geld voor.' Hoewel Vicente een rijke fantasie had, had hij nooit gedacht dat die verzameling zoveel waard zou zijn. Onder de huidige conjunctuur berekende hij echter dat hij, zelfs als hij ze per stuk en heel goedkoop verkocht, genoeg geld bijeen zou kunnen krijgen om de operatie te betalen. Hij had nooit gedacht dat León pertinent zou weigeren. Het was voor het eerst dat hij het gevoel of de zekerheid had dat zijn vader een sukkel was.
Alejandro Zambra (Poeta chileno)