“
Op deze dingen hadden we geen greep. We konden denken dat onze wereld alles omvatte, we konden druk bezig zijn met onze eigen dingen hier beneden aan de oever, rondrijden met onze auto's, elkaar opbellen en met elkaar praten, bij elkaar op bezoek gaan, eten en drinken, binnenzitten en ons laten overspoelen door opvattingen en meningen en de lotgevallen van hen die op het tv-scherm verschijnen, in die wonderlijke halfkunstmatige symbiose waarin we leefden, en ons steeds dieper, jaar in jaar uit dieper in slaap laten sussen met het idee dat dat alles was, maar als we dan onze blik naar boven richtten en dit zagen, was de enige mogelijke gedachte die van ongrijpbaarheid en onmacht, want hoe klein en beperkt was dat waarin we ons in slaap lieten sussen eigenlijk niet?
O, zeker, de drama's die we zagen waren groots, de beelden die we in ons opnamen subliem en soms zelf apocalyptisch, alleen, kom nou toch, slaven, welk aandeel hadden we daar eigenlijk in?
Geen.
Maar de sterren blinken boven ons, de zon schijnt, het gras groeit en de aarde, ja, de aarde, die slokt alle leven op en wist alle sporen, spuwt nieuw leven uit in een cascade aan ledematen en ogen, bladeren en nagels, strootjes en staarten, wangen en bont, schors en ingewanden om het vervolgens weer op te slokken. En wat we nooit helemaal begrijpen of niet willen begrijpen, is dat dit buiten ons om gebeurt, dat we daar zelf geen deel aan hebben, dat wij slechts datgene zijn wat groeit en sterft, blind als de golven in de zee.
”
”