“
Betsy kwam binnen, met een ontevreden uitdrukking in haar, onder zware wenkbrauwen tintelende, ogen, haar korte vlezige lippen nijdig samengetrokken. Zij droeg een stapeltje kristallen dessertschaaltjes, die zij nu zelve wilde wassen, daar Grete, de keukenmeid, er een gebroken had. Voorzichtig, trots haar verbittering, zette zij het stapeltje neer, vulde een spoelkom met lauw water, zocht naar een kwast.
- Die drommelse meid...! Verbeeld je, een van mijn fijne schaaltjes. Dat gaat ze waarachtig met kokend water wassen. Het is ook altijd zo, als je die lomperds wat toevertrouwt.
Hard, met een ruwe nadruk klonken haar woorden. Wrevelig duwde zij Ben, die haar in de weg stond, opzij.
Eline, zeer bereidvaardig in haar aangenaam humeur, wilde aanstonds helpen, wat Betsy, gestreeld, gaarne aannam. Zij beweerde veel te doen te hebben, maar liet zich intussen op de bank neervallen en zag toe, hoe Eline voorzichtig de schaaltjes éen voor éen afkwastte en in de plooien van een theedoek droogde, met kleine, bevallige gebaren, zonder haar vingers te bevochtigen of een droppel te storten. En zij gevoelde het verschil tussen haar eigene bruisende beweeglijkheid, ontsproten uit haar rijke gezondheid, en Eline's lome elegance, gemengd met iets als een vrees zich te zullen vermoeien of te bezoedelen.
”
”