“
In die wilde en peilloze nachten van de voorlente, bedekt onder reusachtige, nog rauwe en geurloze hemels, die met hun woeste leegten en weidse luchten naar de sterrendoolhoven leidden - nam vader me mee uit eten in een klein tuinrestaurant dat ingesloten tussen de achtermuren van de laatste kleine huizen van het marktplein lag.
In het natte licht van de lantaarns, rinkelend in de zuchten van de wind, staken we het grote gewelfde plein dwars over, eenzaam en terneergedrukt door de enormiteit van de luchtlabyrinten, verloren en gedesoriënteerd in de lege ruimen van de atmosfeer. Vader tilde zijn door flauw schijnsel overgoten gezicht op naar de hemel en keek bitter en bekommerd naar dat sterrenkiezel waarmee de banken tussen de wijd vertakte en uitstromende kolken lagen bezaaid. Hun ontelbare, onregelmatige verdikkingen waren nog niet geordend in constellaties, die oeverloze en dorre uiterwaarden waren nog niet door figuren beteugeld. De triestheid van stellaire leegten drukte op de stad, waar de nacht door licht van lantaarns werd doorweven, die onverschillig hun stralenbundels van knoop tot knoop samenbonden.
”
”
Bruno Schulz (Le botteghe color cannella. Tutti i racconti, i saggi e i disegni)