β
Zij was nog een meisje, een kind, maar in haar ogen en op haar gezicht kon je de waakzaamheid en de onrust van deze eeuw al aflezen. Alle thema's, alle tranen en beledigingen, alle beweegredenen, alle opgehoopte haat en trots van deze eeuw stonden op haar gezicht en postuur geschreven, in het mengsel ook van haar meisjesachtige bedeesdheid en haar vermetele gratie. Je kon uit haar naam en uit haar lippen de aanklacht tegen deze eeuw indienen en uitroepen. U zult moeten toegeven, dat dat geen kleinigheid was. Het had iets van een voorbeschikking, van een voorteken ook. Het was iets, waar zij van nature over beschikt moet hebben, iets waar zij recht op gehad moet hebben.
β
β