“
De oesters kwamen, opengekraakt op een grote schaal. Ze lustten ze niet, geen van beiden, maar wilden niet bij voorbaat 'nee' zeggen. De ogen van de gastheer glansden boven de schotel, alsof de oesters op hem afstraalden en het feestje chic en exclusief maakten. Om hen heen stonden mensen met een schelp in de hand en een enkeling liet de inhoud al slordig in de mond glijden. Voorzichtig pakten ze er een, druppelden wat met citroen en vroegen aan elkaar hoe het moest. Hij ging als eerste, met een elegante snelheid liet hij de oester in zijn keelgat glibberen en maakte een slikbeweging. Even balanceerde zijn uitdrukking tussen afkeer en genot, maar sloeg toen om naar het laatste. Ter afronding smakte hij met getuite lippen. 'Nu jij.'
Ze bracht haar oester in stelling, schuin boven haar mond, opende haar lippen en liet met stijf gesloten ogen het weekdier haar mond in glibberen. Koud en dood lag hij op haar tong. Wat nu, dacht ze? Ik moet dat ding zo snel mogelijk kwijt.
'Vijf euro per stuk,' fluisterde hij, 'minstens.'
Ze slikte en opende haar ogen. 'Brrr,' zei ze, schudde met haar hoofd, slikte nog een paar keer om de zeewatersmaak te verdrijven en nam een grote slok wijn. Het duurde zeker een minuut of tien, toen kwam het plotseling op: trek in nog zo'n vies ding, een onbestemd verlangen naar meer. Ze keek om, maar de schalen waren leeg, gelukkig.
”
”