“
Gwenn hield van Joc maar hij 'deed' niets meer. Waarom was dat, vraag ik haar. Vond ze het erg? Nee. Waarom vond ze dat niet erg. En nu komt er iets nieuws. Ze waren op elkaar uitgekeken, hij op haar en zij op hem. Even ben ik gerustgesteld. Maar dan wil ik weten hoe dat dan kwam. Haar antwoord: Als de verliefdheid weg is dan ben je van elkaar gaan houden. Joc en zij kenden elkaar al twintig jaar. Vijftien jaar zonder seks. Een vrolijke meid had hem meegenomen. Eind goed al goed, nu had ze mij.
'Vrijen wij binnenkort ook niet meer?'
'Dat lijkt me sterk.'
Dat lijkt me helemaal niet sterk. Zo is het met haar man gegaan. Nu begrijp ik waarom sommige echtparen ruzie met elkaar maken. Ze vechten niet tegen elkaar maar tegen een toestand. Ik zie de ergste dingen voor me. Stel dat ik wel wil en dat Gwenn één keer zucht. Een halve zucht van verveling is al voldoende om me onzeker te maken. Vechten tegen een toestand.
”
”
D. Hooijer (Sleur is een roofdier)