β
Ga nu maar rap naar huis slapen,β zei Sinter-Klaas tot Ceciliatje, βwe brengen seffens het schip....β
Het kind ging naar huis, maar 't sliep niet, en zat onder den schoorsteenmantel met het kussen op zijn armkens, naar de nederdaling van het schip te wachten. De maan zag juist in het arm-triestig plaatsken. HΓ©, wat zag Ceciliatje ineens!
Ginder op een blinkenden manestraal klabetterde het ezeltje omhoog, met op zijn rug Sinter-Klaas; en Zwarte Piet liet zich meeslijpen met den staart van 't ezeltje vast te houden. De maan ging open; een zacht groot licht viel in vonkelende regenboogkleuren over de besneeuwde wereld, Sinter-Klaas groette naar de aarde, trad binnen, en weer was het gewone groenmaneschijne nacht.
Ceciliatje meende te gaan weenen. Zwarte Piet of de goede Heilige hadden het schip niet gebracht. 't Lag niet op het kussen.
Maar zie! Wat geluk, het schip βde Congoβ stond daar, daar in de koude assche, zonder kneus of berst, glanzend van zilver, en wel voor 7Β½ centen witten wat smorend uit zijn twee schouwpijpen! Hoe kon het zijn! Hoe was dat zoo stil gebeurd?....
Dat weet nu juist niemand, dat is de kundigheid en 't glanzend vernuft van Zwarte Piet, en dat leert hij aan niemand voort.
β
β