Het Grote Misschien Quotes

We've searched our database for all the quotes and captions related to Het Grote Misschien. Here they are! All 13 of them:

Ze was niet gek, ze was in de grote boeken en theorieën gedoken, ze had geleerd dat God dood was en dat de Mens (dat andere anachronisme) op zijn laatste benen liep als belichaming van een antwoord op het Leven, ze wist dat men geacht werd verhalen met een gelukkige afloop en tevreden heldinnen pulp te noemen en geen literatuur. Toch zat ze, misschien omdat ze een zwak had voor soap operas en liedjes waarvan het verheven refrein zong van de wens om te "Hold you, oh yeah, and love you baby, I said and love you baby," nog steeds te wachten (bij de telefoon of anderszins) tot de verlossing zich zou aandienen.
Alain de Botton (The Romantic Movement: Sex, Shopping, and the Novel)
Misschien staat alles wel in het teken van een groot moederschap, als een gemeenschappelijk verlangen. De schoonheid van de maagd, een wezen dat (zoals u het zo fraai uitdrukt) ‘nog niet heeft opgeleverd’, bestaat in het moederschap, dat zichzelf voorvoelt en voorbereidt, dat vrees en verlangens koester. En de schoonheid van de moeder bestaat in een dienend moederschap, en in de oude vrouw leeft een grote herinnering voort. En ook in de man is moederschap, lijkt me, zowel lichamelijk als geestelijk; zijn verwekken is ook een soort baren, en baren is het als hij uit zijn meest persoonlijke rijkdom creeert. En misschien zijn de seksen wel verwanter dan men denkt, en de grote vernieuwing van de wereld zal er misschien wel in bestaan dat de man en het meisje, bevrijd van alle valse gevoelens en gevoelens van onlust, elkaar niet als hun tegenpool zullen zoeken, maar als broer en zus en als buren, en dat zij zich als mens zullen aaneensluiten om eenvoudig, ernstig en geduldig de hun opgelegde zware last van hun seksualiteit gezamenlijk te dragen. - Thans in Worpswede bij Bremen, 16 juli 1903
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
Ik vermoed dat hij wilde dat er op grote schaal werd gestorven door zijn toedoen, niet alleen in zijn concentratiekampen, ook aan de fronten, in de bezette gebieden en in Duitsland zelf, elke dag tienduizenden, bloed, bloed moest er vloeien, - maar in zijn afwezigheid. Hij heeft ook nooit een gebombardeerde duitse stad bezocht, zoals zijn sinistere paladijn Goebbels ten minste nog deed. Als zijn trein door de ruïnes van een stad reed, moesten de gordijnen gesloten worden. Ik denk dat hij het oog van de cycloon wilde zijn. Rondom wordt alles verwoest door orkanen, maar in het oog is het schitterend weer met een blauwe hemel. Zijn villa Berghof in de Alpen was daar het symbool van. Daar broedde hij al die verschrikkingen uit, maar niets er van drong door tot die idylle.' 'Maar waarom wilde hij dat er op grote schaal gestorven werd om hem heen?' 'Misschien dacht hij daarmee zijn eigen dood te bezweren. Zo lang hij kon doden, leefde hij. Misschien was zijn eigen dood het enige, waar hij echt bang voor was. Misschien dacht hij, dat die reusachtige offers hemzelf onsterfelijk zouden maken. En in zekere zin is dat ook gebeurd.
Harry Mulisch
Misschien is het idee dat er een tijd bestaat waarin je zou kunnen samenvallen met jezelf, een tijd waarin je je thuis voelt, een illusie. Per definitie onmogelijk, omdat de definitie van leven veranderlijkheid is. Het is denk ik niet dat ik terugverlang naar vroeger. Ik wil niet achteruit - maar vooruit is ook weer zoiets. Het is het splijtende gevoel dat zich achter me een zwart-witfilm ontrolt, zonder geluid - het enige geluid dat je hoort is het geratel van een amechtige projector - terwijl vóór me een bonte kermis gaande is waarop het verplicht is een 3D-bril op te zetten. Het geluid staat te hard, de gezichten komen te dichtbij. Een polonaise waarbij je moet inhaken op straffe van onzichtbaarheid. Het heeft te maken met dat iedereen een vertegenwoordiger van zichzelf lijkt te zijn geworden, iedereen moet zich laten zien, en wat iedereen laat zien, moet dan weer het beste zijn dat hij of zij mogelijkerwijs kan laten zien. En dat is, ben ik bang, weer terug te voeren op het grote wereldwijde web waarop de mensheid sinds enige decennia is aangesloten en waarvan we waarschijnlijk nooit meer losgekoppeld raken. De druk om constant bereikbaar te zijn, jezelf in heel je glorie te openbaren, je kunsten en goede daden op eigen houtje te etaleren... Ik weet dat de sociale media ook zegenrijk effect sorteren - Revolutie! Solidariteit! Flashmobs! Spontane dansfestijnen! - maar zijn ze niet ook de gesel van deze tijd? Is de menselijke natuur opgewassen tegen de mogelijkheden die de techniek heeft geschapen? Is de mens zichzelf niet groter gaan wanen dan hij is, met alle gevolgen van dien, op individueel niveau en op het toneel van de wereldpolitiek?
Marja Pruis (Omdat je het waard bent)
Mag de columnist liegen? Natuurlijk, als het maar lekker leest wat hij schrijft en als hij maar niet klaagt wanneer anderen zijn leugens ontdekken. Vorige week heb ik op deze plaats ook gelogen. Weliswaar heel onschuldig, maar toch, de waarheid was het niet. Ik schreef iets over mijn neiging tot mompelen, en gebruikte daarvoor 'de grote lijster' - turdus viscivorus. Om te beginnen wist ik tijdens het schrijven niet precies of viscivorus wel met v's geschreven moest worden (ik lijd namelijk aan een milde vorm van dyslexie - ook een moeilijk woord, dat dan ook niet voor niets 'woordblindheid' betekent) en ik kon de dichtbundel waarin dit woord staat, de verzamelde gedichten van Jan Hanlo, niet vinden. Mijn woordenboeken geven geen uitsluitsel voor dit type woord, dus ik zat ermee. Maar omdat ik toch door moest, besloot ik het erop te wagen. Ik typte het hele stuk uit en stuurde het een dag voor de deadline naar de krant. Natuurlijk kwam het boek boven water toen de brief al verzonden was. Ik bleek me niet vergist te hebben, viscivorus wordt inderdaad met v's geschreven. Maar nu had een ander deel van mijn hersenen me weer gefopt. Ik had me als titel 'St Louis Blues' herinnerd, terwijl het ''s Morgens' is. Wat te doen? Er is een tijdgrens voor schrijvers zoals ik, en die is ruim bemeten. De krant zelf hanteert ook een grens en tussen die twee zit natuurlijk wel wat tijd. Ik zou kunnen telefoneren en vragen of St. Louis Blues nog veranderd kon worden in 's Morgens. Daarover stond ik in dubio, want er was nog een andere mogelijkheid: de reacties van de lezers afwachten. Ik besloot tot het laatste. Iedereen die me zou schrijven om me op de vingers te tikken, zou een schuldbewust en boetvaardig antwoord krijgen. Met de hand geschreven. Ik kocht bij de kantoorboekhandel alvast een pak A4. Ik moet u zelfs een kinderlijke bekentenis doen, de dag na het uitkomen van de krant liep ik in spanning naar de brievenbus om de vloed in ontvangst te nemen. Maar er kwam niets, niemand nam de moeite of niemand vond het een ernstig probleem of niemand leest jan Hanlo of niemand leest mij. Zoiets moet het zijn. Maar wat me toch kwaad maakte, langzamerhand, als aanwakkerende wind, was de selectie. Als ik namelijk een enkele (doodenkele) keer vloek in deze rubriek, of beweer dat ik ernstig twijfel aan het bestaan van een Almachtige God, of een opmerking maak die in het gevoelige brein van een feministe als 'vrouwonvriendelijk' wordt genoteerd, dan komen de brieven wel, compleet met opzeggingen van het abonnement. Maar als ik een werkelijk belangrijke misser maak, een groot dichter verkeerd citeer, dan blijft het stil. Het lijkt erop dat mijn prioriteiten toch anders liggen dan die van mijn lezers. (En misschien is dat maar goed ook.)
A.L. Snijders
Vermeulen schraapt de laatste kapucijners van zijn bord en merkt ineens dat er aan de andere kant van het eethuis, achter een tafel naast de ingang, onafgebroken een jongen naar hem zit te staren. Een bekend gezicht heeft die knaap. Blootshoofd, met zijn handen naast zijn bord kijkt hij maar en kijkt, zonder zijn ogen af te wenden. Erg jong is hij nog, een jaar of zestien, zeventien - een schooljongen, als hij tenminste op school zit. Aan zijn kleding te zien heeft hij het thuis niet breed. Het is het soort jongen dat je in de stad bestellingen rond ziet brengen of als hulpje met een timmerman of schoorsteenveger mee ziet lopen. Al heeft hij geen dom of volks gezicht, eerder kwetsbaar en gevoelig. En prachtige, donkere schroei-ogen. Waar ken ik die jongen toch van? denkt hij. In de Universiteitsbibliotheek zal ik hem niet tegengekomen zijn. Misschien kwam hij ook vaak muziek luisteren achter de hagen rond de Concertgebouwtuin. Ja, dat is het. Die jongen is een 'hek-abonnee', net als ikzelf vóór ik aan 'De Tijd' kwam.
Erik Menkveld (Het grote zwijgen)
Waarom duikt de herinnering op? Ik huil. En zonder reden. Ik kan niet lachen. Ik wil gelukkig zijn. Misschien is het een te grote vreugde die mijn ogen doet tranen.
Hugo Claus (Thyestes naar Seneca)
Nu de democratie onder vuur ligt, wordt ook van de media verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid opnemen. Onprofessionele behandeling van verschijnselen als ROSSEM en het Vlaams Blok kan immers grote gevolgen hebben. Misschien is voor de journalisten nu de tijd gekomen om hun gedragscode opnieuw te bekijken.
Mark Elchardus (De betekenis van 24 november 1991)
Misschien krijg ik weldra de kans om fatsoenlijk uit dit leven te scheiden. En wat is het geweest? Zelfs mijn meest intense ogenblikken waren doordrongen met het besef, dat het dít nog niet was, dat het grote, definitieve nog moest komen. Steeds heb ik geleefd in het provisorische en verlangend uitgezien naar het einde van die voorbereiding en overgang. En zo zijn vroeger geslachten jong geweest, hebben getracht en uitgezien naar iets dat aan de einder wenkte van ieder jaar, zijn oud geworden in dit streven en gestorven zonder te hebben bereikt. En zo zijn alle, alle mensen.
Paul Lebeau (De zondebok)
In een opzicht verschilde Simon Carmiggelt niet veel van andere mannen: bij zijn dood liet hij twee weduwen achter. Met de ene was hij getrouwd. De andere ben ik. Sinds zijn dood, een week geleden, ben ik in gedachten constant bij hem, net als in de eerste vier of vijf jaar van onze, hoe zeg je het, verhouding, verbintenis, affaire, laat ik het woord maar noemen: liefde. Mijn laatste grote liefde en de zijne ook. Liever was ik dood geweest. Maar nu ik toch nog leef - een boek van hem heet 'Gewoon maar doorgaan', in het exemplaar dat hij mij gaf, schreef hij 'Allicht!' achter die titel - ga ik dus nog door, maar ik wil om mij te troosten en hem te eren doen waar een weduwe voor is: een monumentje bouwen. Of ik het publiceer en wanneer, dat weet ik niet. Maar het moet er zijn voordat ik zelf niets meer zeggen kan. Want ik moet mij haasten: sterven doe ik misschien nog niet meteen, maar met mijn ziekte kan ik makkelijk blind worden of niet alleen in mijn benen maar ook in mijn handen verlamd. En wie zal het lied dan zingen? Ik moet het doen en ik wil het doen, ik ben trots op zijn liefde en hij was, god zij dank, trots op de mijne. Mijn woning is vol van wat hij achterliet: meer dan duizend ansichtkaarten, tientallen brieven, ongetelde zijden sjaaltjes en dito stropdassen, een zilveren monogram op een antiek leren mapje, een gouden broche, drie mooie horlogetjes, twee gouden Cross-pennen en trouwens nog wat andere maar nooit gebruikte damespennetjes, drie leren tassen en een kalfsleren portefeuille (hij was gek op pennen en op leer), ceintuurs, mapjes van allerlei materiaal, presse-papiers van Venetiaans glas, doosjes, bakjes, poppetjes, speelgoedbeestjes van porselein, of hout, of metaal en ander materiaal, een door hem zelf vervaardigde Huizinga-medaille en een reeks veel te mooie schrijfboeken die blanco bleven wegens te mooi om in te schrijven. Een koffie-apparaat, een cassetterecorder, een radio, kunstboeken (Vuillard, Bonnard, Picasso, Brassai onder anderen), veel gewone boeken en veel boeken van hem waaronder bibliofiele uitgaven, veel grammofoonplaten (Peggy Lee, Cleo Laine, Ives Montand, Satie, Glenn Gould). Al die stomme getuigen - ik zal ze laten praten!
Renate Rubinstein (Mijn beter ik (Dutch Edition))
Misschien leert ze er toch van, dacht hij, en gaat ze deze keer niet meteen als een gek in de aanval. En misschien dat die grote blauwe walvis, die volgens de Skandiërs zorgt voor eb en vloed, ineens uit de golven omhoog komt springen, vleugels krijgt en een rondje om het schip vliegt.
John Flanagan (The Emperor of Nihon-Ja (Ranger's Apprentice, #10))
We zijn zeventien, achttien, negentien, halfgaar uit de mallen van onze respectievelijke gezinnen gerold en nu, zonder die behuizing, zonder die vaste vorm, lijkt het alsof we uitvloeien. We zoeken naar een leven dat bij ons gaat passen. Een karakter, een imago, een stijl, een doel misschien of anders in elk geval een typische eigenschap of opvallend taalgebruik. Iedereen kan niet wachten de eerste stappen te zetten en tegelijkertijd jaagt het ons allemaal grote angst aan.
Sascha Bronwasser
We zijn zeventien, achttien, negentien, halfgaar uit de mallen van onze respectievelijke gezinnen gerold en nu, zonder die behuizing, zonder die vaste vorm, lijkt het alsof we uitvloeien. We zoeken naar een leven dat bij ons gaat passen. Een karakter, een imago, een stijl, een doel misschien of anders in elk geval een typische eigenschap of opvallend taalgebruik. Iedereen kan niet wachten de eerste stappen te zetten en tegelijkertijd jaagt het ons allemaal grote angst aan. (P.126)
Sacha Bronwasser