β
Kijk,' zei zijn moeder. Ze stond voor het gasstel en wees achter zich op het aanrecht. 'Bedoel je die fles?' vroeg hij. Er stond een fles met donkerrode vloeistof. Op de hals zat een oranje capsule. Hij trad naderbij. 'Wat is dat?' vroeg hij. 'Ik heb een fles wijn gekocht voor vanavond ,' antwoordde ze, een aantal oliebollen uit de braadpan wippend. 'Dat is prachtig,' zei Frits. Hij nam de fles bij de hals op. Er zat een blauw etiket op met een gele rand. 'Bessen-appel,' las hij zacht. 'Bessen-appel,' zei hij bij zichzelf, 'bessen-appel. Help ons, eeuwige, onze God. Zie onze nood. Uit de diepten roepen wij tot u. Verschrikkelijk.
β
β
Gerard Reve (De avonden)
β
Aan drie wanden hingen reproducties van abstracte schilderijen waaruit niet viel af te leiden of de maker ervan een mens dan wel een ontploft blik ravioli geweest was.
β
β
Dimitri Verhulst (De laatste liefde van mijn moeder)
β
Daarna dacht ik aan de temperatuur van het zeewater en hoe lang het zou duren voordat een hart stil zou staan van de kou. De onderkoelingsdood schijnt bijzonder hoog te staan in de topvijf van de prettigste manieren om te sterven. Het is mij een raadsel aan wie ze dit hebben kunnen vragen.
β
β
Arjen Lubach (Mensen die ik ken die mijn moeder hebben gekend)
β
Martine was gestopt met een polshorloge te dragen sedert ze de zweetgeur onder het lederen bandje en de bijhorende jeuk was gaan verafschuwen. Maar nu miste ze dit attribuut om er ostentatief naar te kunnen kijken.
β
β
Dimitri Verhulst (De laatste liefde van mijn moeder)
β
Hij is mooi he?' Ze stond nu naast hem aan de andere zijde.
'Ja, hij is heel mooi.' Ze glimlachte naar me terwijl ze over zijn haar streek. Ik glimlachte terug.
'Mijn jongen', zei ze en ze bleef over zijn haar strijken.
Ik wist net als zij dat ze bij leven al jaren niet meer over zijn haar had mogen strijken en ik dacht dat het vreselijk moest zijn om een moeder te zijn.
β
β
Esther Gerritsen
β
Ik heb het nooit tegen iemand gezegd, dat ik mijn moeder niet gemist heb, dat ik niet kon huilen, die nacht, omdat ik naast een stil soort verdriet ook opluchting voelde, dat ik 's ochtends keek naar de zon die hoog stond en dacht: het is een nieuwe dag, dat ik mijn vader meer miste, omdat de afwezigheid van wie verdwijnt terwijl hij voor je staat heftiger schijnt, dat ik mij afvraag wat dat dan betekent.
β
β
Griet Op de Beeck
β
Waar een deur sluit, gaat een venster open
β
β
Mijn moeder
β
Niet om onzentwil, maar omdat vader en moeder naar een aardig speelpopje verlangen, wordt een kind de levenstaak opgelegd.
β
β
Marcellus Emants (Een nagelaten bekentenis)
β
Niets is veilig, alles is bruikbaar, de verdraaiingen in zijn memorie, de verzinsels uit zijn buurt, de roddels uit zijn krant, en op den duur lijkt alles maar gebeurd te zijn omdat het hem prima stof oplevert, zelfs de dood van zijn eigen moeder. Wie schrijft is een gier.
β
β
Tom Lanoye (Sprakeloos)
β
Een jongetje zei tegen zijn moeder dat hij 'helemaal' van haar hield. Ze corrigeerde hem: 'Het is niet "helemaal", maar "heel veel".' Maar hij zei: 'Nee, "helemaal". Van mijn schommelpaard en speelgoedauto hou ik "heel veel", maar van jou hou ik "helemaal". Toen begreep ze dat hij hield van alles wat zij was.
β
β
Leo Bormans (The World Book of Love - Het geheim van de liefde)
β
Zijn testament was een puinhoop. De familie leek tijdens de verdeling op een etnisch conflict op de Balkan.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)
β
Mijn moeder wil met je praten. Volgens haar is wat je gedaan hebt een schreeuw om hulp.' - Daneca.
'Inderdaad,' zeg ik. 'Daarom riep ik ook "Hellup!" Al te subtiel hoeft van mij niet.
β
β
Holly Black (White Cat (Curse Workers, #1))
β
Het was verschrikkelijk, zeker, maar er was al zoveel verschrikkelijks in mijn leven gebeurd dat ik - hoe, dat zoude wel altijd een raadsel blijven - had overleefd en doorstaan... Misschien kon dit er nog net bij...
β
β
Gerard Reve (Moeder en zoon)
β
Er staan boterhammen voor je in het buffet,' zei zijn moeder. 'Dank je wel,' zei hij. Ze schakelde de radio in. 'Geen landbouw, geen veeteelt, geen slechte muziek, geen geoudehoer,' zei Frits. geen walsen van Strauss, geen illustratieve muziek. Laat alleen het allerbeste doorkomen. Toon, desnoods een gebrekkige, maar vooruitstrevende smaak.' 'Ik krijg er hoofdpijn bij,' dacht hij.
'Je bent niet aleen in huis,' zei ze. 'Je moet ook eens aan iemand anders denken. Het wordt tijd, dat je eens met anderen rekening houdt.' De radio was warm geworden en begon geluid te geven. 'Ik ben zo alleen en denk steeds aan jou,' zong een tenor. Zijn vader draaide de knop naar links, maar juist nog niet uit. Men kon horen, dat er gezongen werd, maar verder niets onderscheiden. 'Zo wordt het toestel gesmoord,' dacht Frits, kwam naderbij en zocht de schaal af. Tenslotte draaide hij de knop af.
β
β
Gerard Reve (De avonden)
β
Dit is alles wat wij weten: moeder en zoon
herenigd - je ziet in je gedachten hoe een witte zwaan
wordt gewiegd door een vijver en je vraagt:
zou die vogel de rouw kennen van het water
en zou het water weten wie het wiegt.
β
β
Rutger Kopland (Verzamelde gedichten)
β
De periode waarin mijn ouders het bezit van een mobiele telefoon met elkaar deelden, was te kort geweest voor mijn vader om het gebruik ervan in veel detail aan mijn moeder uit te leggen. Dat kwam mooi uit, want mijn moeder is niet geΓ―nteresseerd in hoe dingen werken. Ze wil alleen maar dΓ‘t het werkt. Dat is het mooie aan oud worden: je leert de overbodigheid van kennis waarderen. Na mijn vaders dood hield mijn moeder de gsm. Nu kan ze opnemen, bellen, haar prepaidkaart laden en zelfs sms'en. Het instellen van de voicemail daarentegen is een concept dat haar idee van de maakbare wereld ver overstijgt.
Dus toen ik mijn moeder belde was het mijn vader die opnam. Het deed goed zijn stem weer te horen. Alleen jammer dat hij ook nu weer zei dat hij eventjes niet bereikbaar was.
β
β
Ivo Victoria (Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het mij spijt))
β
Het hoofd van een meisje van een jaar of vier wordt door een moederlijke orkaanoorvijg achterovergeslagen en roteert eventjes hulpeloos als een duikelaartje dat zijn evenwicht heeft verloren en daarom de grootst mogelijke moeite heeft weer overeind te komen. Eindelijk staat het kinderhoofdje weer loodrecht boven de wervelkolom, en het laat vreselijke geluiden horen, waarop het door de ongeduldige vrouw weer uit het lood wordt geslagen. Het kinderhoofdje is nu al gekleurd met onzichtbare inkt, de moeder is nog veel erger dingen van plan. Zij, de vrouw, moet zware tassen sjouwen en zou dat kind het liefst zien verdwijnen door een rioolrooster. Om het kind te kunnen mishandelen moet zij namelijk elke keer even de zware tassen op de grond zetten, en dat betekent extra werk. Die kleine moeite lijkt het haar echter wel waard. Het kind leert de taal van het geweld, maar het leert niet vlot en onthoudt ook op school niets. Een paar woordjes, de allernodigste, beheerst het reeds, al kan men ze bij dat gedrein slechts gedeeltelijk verstaan.
β
β
Elfriede Jelinek (The Piano Teacher)
β
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?
noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan.
o, noem mij bij mijn diepste naam.
voor wie ik liefheb, wil ik heten.
β
β
Neeltje Maria Min
β
Op een dag - ik was een jaar of negen - werd het mij allemaal duidelijk. 'Ik had nooit kinderen moeten nemen,' zei mijn vader terwijl hij naar het tafelblad staarde alsof het pas op dat moment tot hem doordrong, en we medelijden met hem moesten hebben. 'Harun, niet waar de kinderen bij zijn,' zei mijn moeder. 'Ze mogen het weten,' zei hij. 'Ze moeten weten dat ik anders ben.' Hij zweeg even en keek toen ineens trots op: 'Ik ben geen klassieke vader, ik ben een communist!'
Ik keek hem onbewogen aan. En ik herinner me goed dat ik me niet gekwetst voelde. Voor het eerst voelde ik me niet gekwetst, want ik dacht: je hebt gelijk. Je hebt helemaal gelijk, baba. Dit zegt een vader niet tegen zijn kinderen. En alles daarom al had je geen kinderen moeten nemen. Alleen daarom al had je geen vader mogen worden. Alleen daarom al had je mijn vader niet mogen zijn.
β
β
Murat Isik (Wees onzichtbaar)
β
Daar, in dat meubelloze, ondanks de gezinsgrootte lege kamertje, temidden van de stapel naar verschaalde terpentijn riekende kerstbomen, ervoer ik voor het eerst in volle hevigheid de verlatenheid, die de onmiddellijke nabijheid van een in stomme aanbidding vereerd maar voor altijd onbereikbaar wezen inhoudt.
β
β
Gerard Reve (Moeder en zoon)
β
... je wilde dat het leven was zoals je verkeersexamen op de basisschool, waarbij er op elke rotonde en straathoek een moeder op een visstooltje zat en naar je glimlachte als je netjes je hand uitstak en je al je zenuwen en angsten kwijtraakte, want het was goed, welke afslag je ook los, zij zaten daar met ene zonnehoed op en een leesboek op schoot, zij zouden daar bijleven zitten, zijn bleven opkijken als je voorbijkwam, soms riepen ze iets over dat je een mooie bocht maakte, ja, een mooie bocht, of iets over de stevige wind die je altijd tegen had, maar meestal zwegen ze en glimlachten alleen maar en dan wist je dat je slaagkans groot was ...
β
β
Marieke Lucas Rijneveld (Mijn lieve gunsteling)
β
Nero lette niet op hem.
'Ik ben een moedermoordenaar,' kreunde hij.
In Rome werd moedermoord als de zwaarste misdaad beschouwd. Pompeius had een strenge wet uitgevaardigd die nog altijd van kracht was. Moedermoordenaars werden in een leren zak genaaid, samen met een hond, een haan, een slang en een aap, en in zee gegooid. Nero had zelf ook een keer zo'n executie gezien. De veroordeelde werd in een bruine toga naar de zee gevoerd. Om zijn hals hing een belletje, onder zijn voeten werden houten zolen gebonden, om te voorkomen dat hij moeder aarde zou ontwijden, en lictoren geselden zijn naakte lijf met houten roeden.
Van dit beeld kon hij niet loskomen.
β
β
DezsΕ KosztolΓ‘nyi
β
Ik wou dat ik iemand was, dat denk ik ondertussen, en dat ik alles kon, of toch datgene wat ze van mij wilden. Ik wou het zelfvertrouwen van dat ene kind met die grote oren. En het grapje waar die mevrouw met dat haar, daar achter dat ene raam, zo om moet lachen, ik wou stoute schoenen om aan te trekken. Ik wou glanzend geluk en onwerkelijk grote liefde. Ik wou troost voor mij en voor iedereen die dat nodig heeft. Ik wou dat ik steengoed was in wat ik deed. Ik wou dat ik hem kon geven wat hij dan verlangt. Ik wou een vader die ik meer kon helpen. Ik wou een moeder. Ik wou de mist boven de bergen, dingen om nooit meer te vergeten, en onweerstaanbaar zijn, dat ook nog.
β
β
Griet Op de Beeck
β
Robin was een tijd stil. Zijn arm weer omhaar heen terwijl hij nadacht, zij wiebelend in de vangrail, verder niks.
'Je doet elkaar pijn, je weet niet waarom, je voelt je schuldig.'
Anna begreep hem niet. 'Hoezo doen jullie elkaar pijn?'
Robin haalde zijn schouders op. 'Mijn moeder zei dat altijd, en ik denk dat het waar is. We doen elkaar pijn niet omdat we dat willen, maar om wie we zijn.
β
β
Jowi Schmitz (Weg)
β
... de jongen soo verbaast gaauw tegen de stijlte weer op liep, schreeuwende luijtkeels de schuijt vergaat og was ik bij mijn moeder op het landt, van hem een openhartige confessie, door hem geroepen en van andere meer als duijsentmalen gedagt, maar die ijdele wenschen konnen nu niet baten, bidden Godt maar hij ons soo eens met voor en tegenspoet sal laten komen in de have van ons begeerte ...
β
β
Maria Wilhelmina Lammens (Op reis met de VOC. De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en Swellengrebel)
β
Twee mensenvlokjes waren we,
een kind en zijn moeder,
zwevend in het wereldruim,
zes volle jaren lang -
ze waren in mijn ogen
niet meer dan een paar dagen.
We waren als een kinderlied,
een rijm van daden en van wonderen -
totdat heel zacht een zuchtje wind,
een vederlichte bries,
een wiekslag van een waaier,
in de bladeren blies -
en het vonnis velde:
jij hiernaartoe,
hij daarheen -
en daarmee was het uit,
in honderdduizend scherven.
β
β
David Grossman (Falling Out of Time)
β
Als het over kleding gaat, dan kun je nog wel eens zeggen: 'Leuke broek, maar hij staat je niet.' Bij taal gaat dat niet. 'Sorry, maar uw taal staat u niet.'
Alleen pubers doen dat, bij hun moeder, als die in een onbewaakt moment van moderniteit ineens iets 'vet' vindt. 'Mahammmm,' zeggen ze dan, en de moderne moeder zegt dan: 'Dat mag ik toch wel zeggen? Jullie zeggen het ook.' Maar ze weet het diep in haar hart natuurlijk donders goed: pubertaal staat haar niet.
β
β
Paulien Cornelisse (En dan nog iets)
β
De vrouwen vertellen een verhaal over de telwoorden. Ze zeggen dat Lumi, de maan, de minnaar is van de Grote Aardmoeder. Op de dagen dat Doni bloedt, wil Ze Haar Genot niet met hem delen. Dat maakt hem boos en kwetst zijn trots. Hij keert zich van Haar af en verbergt zijn licht. Maar hij kan niet lang wegllijven. Hij wordt eenzaam, mist Haar warme, volle lichaam en gluurt naar Haar achterom. Inmiddels is Doni van streek en wil hem niet aankijken. Maar als hij zich omdraait en in al zijn luister voor Haar verschijnt, kan Ze hem niet weerstaan. Ze opent
Zich wederom voor hem en ze zijn beiden gelukkig. Daarom worden veel van Haar feesten gehouden als de maan vol is. Sommige vrouwen zeggen dat hun fasen gelijk lopen met die van de Moeder - ze noemen hun bloedtijd de maantijd, en ze weten wanneer ze die moeten verwachten door op Lumi te letten. Ze zeggen dat Doni hun telwoorden heeft gegeven zodat ze het zelfs zouden weten als de maan achter de wolken schuilgaat,
β
β
Jean M. Auel (The Valley of Horses (Earth's Children, #2))
β
ZΓ² ongeveer moet een vulkaan zich voelen als zijn hele binnenste in brand staat doordat de vurige lava ineens zin heeft gekregen om zich een weg naar buiten te banen. Een hele stoet uitschot met gloeiende fakkels en sikkels, ziedend slijk en kokend pek, werkt zich omhoog naar de keel. Deze keel is hiervoor nog veel te klein en begint dadelijk om hulp te schreeuwen. Niet de besmeurde lakens en dekens, niet het bezwete lichaam, niet de kletsnatte nachtpon, niet de zure lucht die nog dagen in de kamer zal hangen, niet de brandende slokdarm, niet de opengereten keel, niet de kleverige handen, niet het plakkende haar, niet de ondergespatte wekker, niet de vreemdsoortige, bonte plak op het Perzische tapijt vervullen haar met ontzetting. Het zijn Pappa en de moeder die met onverholen verbijstering en afkeer staan te staren naar de scherven die recht uit het stinkende braaksel omhoogsteken. Pappa die zegt: 'Dit heb ik mijn hele leven nog niet gezien', en de moeder die zegt: 'Wie gaat dit opruimen?
β
β
Charlotte Mutsaers (De markiezin)
β
In plaats van de voormalige wilde voedselbronnen te consumeren, gingen de eilandbewoners over op de grootste beschikbare bron die ze tot nog toe niet hadden benut: mensen, van wie beenderen niet allen in echte graven terecht kwamen, maar ook in latere afvalhopen op Paaseiland - gebroken, het merg was eruit gezogen. De traditionele verhalen van de eilandbewoners staan bol van kannibalisme: de meest beledigende opmerking die je tegen een vijand kon maken was:'Moge het vlees van je moeder tussen mijn tanden blijven plakken!
β
β
Jared Diamond (Collapse: How Societies Choose to Fail or Succeed)
β
Zo mooi was ze, Fergusons moeder, zo aantrekkelijk met haar grijsgroene ogen en haar lange bruine haar, zo spontaan, zo levenΒdig en goedlachs, zo fraai gevormd met de een meter achtenzestig die haar was toebedeeld, dat Stanley, bij de eerste handdruk die hij met haar wisselde, de afstandelijke en gewoonlijk vrijgevochten Stanley, de negenentwintigjarige Stanley die nog nooit door het liefdesvuur was verteerd, zichzelf ten overstaan van Rose voelde verschrompelen, alsof alle lucht uit zijn longen was gezogen en hij nooit meer zou kunnen ademen.
β
β
Paul Auster (4β3β2β1)
β
...en aan 'das SchΓΆne' dat de wereld is, de wereld, de natuur en wijde schoonheid van alles, al het mooie bij elkaar.
Dan denk ik niet aan al de ellende, maar aan het mooie dat nog steeds overblijft. Hierin ligt voor een groot deel het verschil tussen moeder en mij. Haar raad voor zwaarmoedigheid is: 'Denk aan al de ellende in de wereld en wees blij dat jij die niet beleeft.' Mijn raad is: 'Ga naar buiten, naar de velden, de natuur en de zon. Ga naar buiten en probeer het geluk in jezelf te hervinden; denk aan al het mooie wat er in jezelf en om je heen groeit en wees gelukkig.
β
β
Anne Frank (De dagboeken van Anne Frank)
β
Het was eruit voor hij het wist: 'Hoe komt dat toch dat negers zo'n lange hebben?'
De neger, die trouwens So heette, want ze hebben ook een moeder die hen af en toe aan tafel moet roepen, leek niet te zijn geschrokken van deze impulsieve reactie en kwansuis bijna liet hij het zich ontvallen dat ook blanke mannen over een lange penis kunnen beschikken.
Een blanke man een grote jan? Hoe dan?
De neger, So dus, legde het recept voor een halve meter mannelijkheid uit en die avond nog bond Lode een baksteen aan zijn fluit. Zeker een kilogram zwaar was dat ding, maar het scheen de wetten van de fysica inderdaad logisch toe dat ieder lichaamsdeel, voortdurend onderhevig aan de trekkracht van een dom gewicht, langer kon worden. Er was trouwens sprake van kinderen met één te lange arm, namelijk die arm aan de hand waarmee ze altijd al hun boekentas hadden gedragen.
De baksteen hing daar als een dobber aan een vislijntje, Lode ging ermee werken, baden en slapen tot de steen het gewenste resultaat had opgeleverd.
Toen So één week later naar de vorderingen in Lodes onderbroek informeerde was het een glimlach waaruit zijn woorden kwamen: 'Hij is nog geen centimeter gegroeid, maar hij ziet wel al zwart.
β
β
Dimitri Verhulst (Problemski Hotel)
β
Eind van de middag, ik was net uit school thuisgekomen (daar had ik zorgvuldig geheimgehouden dat ik jarig was om te voorkomen dat ik zou moeten trakteren, want daarvoor wilde mijn moeder mij geen versnaperingen meegeven), kwam mijn grootvader met zijn cadeau aanzetten. Aan de alsmaar naderbij komende, zeer krachtige tikken van zijn wandelstok op de trottoirtegels kon je horen dat hij zich erop verheugde andermaal een naar hem vernoemde kleinzoon gul te bedelen.
Hij droeg een groot pak en overhandigde mij dat in de woonkamer. Plechtig verwijderde ik het papier. Wat mij op mijn achtste jaar ten deel was gevallen, bleek een vorstelijke meccanodoos te zijn. Weliswaar geen nieuwe fiets, maar toch iets ongehoords. Mijn grootvader verwijderde zich weer, want er was op dat moment niemand bij de hand om mee te dammen.
Mij leek toen het grote ogenblik gekomen om de meccanodoos verder uit te pakken en ermee aan de slag te gaan. Toen ik aanstalten maakte om hem te openen, riep mijn moeder:
'Wat doe je nou?'
'Ik ga hem openmaken, ik wil ermee spelen.'
'Ben je helemaal betoeterd geworden? Zo'n duur cadeau. Blijf af.'
'Maar... maar... ik heb hem toch van opa gekregen. Ik wil ermee spelen.'
'Geen sprake van, afblijven. Zo'n duur cadeau, en daar wou je zomaar met je tengels aanzitten? Niks hoor, ik zet hem weg.'
Ze pakte de meccanodoos op en plaatste hem achter lakens en slopen in het dressoir.
Toen mijn vader thuiskwam, werd de doos weer tevoorschijn gehaald en wederom vol verbazing aanschouwd. Zeker, het was geen nieuwe fiets, maar toch... Wat een cadeau.
'Opa 't Hart is maar goed op je,' zei mijn vader.
'Maar ik mag er niet mee spelen,' zei ik verongelijkt.
'Nee, natuurlijk niet,' zei mijn vader, 'daar heeft je moeder groot gelijk in, zo'n duur cadeau, het zou gekkenwerk zijn als je daar met je poten aan zou zitten. D'r kan zomaar een schroefje of moertje of ander onderdeeltje kwijtraken, niks hoor, je moeder bergt hem weer netjes op.'
'Zo is het,' zei mijn moeder, en weg ging de meccanodoos.
β
β
Maarten 't Hart (Magdalena)
β
Niet zo lang geleden dacht hij (en Vlieghe en Dondeyne geloofden het ook) dat moeders pijn in hun buik kregen, de weeΓ«n, en dan snel naar de wc waggelden, hurkten, kakten, dat de drol meteen door buurvrouwen uit het water werd gehaald vΓ³Γ³r hij kon smelten, en op het zeil van de keukentafel werd gelegd, waar hij door teder tegen elkaar koutende ouders tot een kind werd geboetseerd, waarop, door intens gebed opgeroepen, vanuit het raam of de schoorsteen een wind begon te waaien die neerstreek over de bruine klei, de adem van God die leven blies in de stront die kleuren kreeg en als van rubber begon te plooien en zich uit te rekken, en dan brulde naar zijn Mama om de eerste papfles.
β
β
Hugo Claus (Het verdriet van BelgiΓ«)
β
Geluk en ongeluk werden zielenstaten buiten haar om. Zij is: niets! Kan dat sereniteit wezen? Zij is een meisje geworden dat de eenvoudigste functie van het bestaan voltrekt zonder dat daar enig gevoelen bij te pas komt. Zij is een jonge vrouw die zich door de stad beweegt en geen indrukken meer van buiten ontvangt; een jonge vrouw, wier innerlijk niet meer afgestemd is op iets van buitenuit. Een wezen zonder ziel, misschien! Zo zijn er inderdaad velen; hier is echter een ziel geweest. Die ziel geleek een vlinder. Hij fladderde op, er blijft wat gekleurd stof van de vleugels trillen op het plantblad, en dat stof wekt voortdurend herinnering aan de weggefladderde vlinder. De tijd verglijdt.
β
β
Lode Zielens (Moeder, waarom leven wij?)
β
Tot besluit
Ik ken de droefenis van copyrettes,
van holle mannen met vergeelde kranten,
bebrilde moeders met verhuisberichten,
de geur van briefpapieren, bankafschriften,
belastingformulieren, huurcontracten,
die inkt van niks die zegt dat we bestaan.
En ik zag Vinexwijken, pril en doods,
waar mensen roemloos mensen willen lijken,
de straat haast vlekkeloos een straat nabootst.
Wie kopiΓ«ren ze? Wie kopieer
ik zelf? Vader, moeder, wereld, DNA,
daar sta je met je stralend eigen naam,
je hoofd vol snugger afgekeken hoop
op rust, promotie, kroost en bankbiljetten.
En ik, die keffend in mijn canto's woon,
had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen.
Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood.
Ik ken de droefenis van copyrettes.
β
β
Menno Wigman (Dit is mijn dag: gedichten)
β
Moedig Belgisch volk, jullie hebben op beslissende wijze overwonnen! Zorg er nu voor om voordeel uit die overwinning te halen, jullie vijanden zijn verstomd, laten we geen moment verliezen, laten we ons verenigen rond het voorlopig bewind, dat er dankzij u is gekomen, twijfel er niet aan dat de brandstichters, die jullie zo vernederend uit jullie hoofdstad hebben verdreven al nieuwe misdaden beramen. Gedaan met aarzelen en ontzien, we moeten voorgoed de moordenaars uit ons huis verjagen die hier te vuur en te zwaard te werk zijn gegaan, hebben verkracht en vernield. We dienen onze moeders, onze vrouwen, onze kinderen en onze eigendommen te redden, wij moeten leven als vrije mensen, of ons begraven onder een berg van as. Laten we eendrachtig zijn beste landgenoten, dan zijn wij onoverwinnelijk, de ware orde, ze is onontbeerlijk om onze onafhankelijkheid te behouden. Lang leve BelgiΓ«!
β
β
Louis de Potter
β
Een maand na de dood van mijn vader hield mijn moeder grote schoonmaak. Zijn geur moest worden weggeschrobd, zijn geest verjaagd. Ze zeulde de matras van zijn ziekbed naar buiten en gaf hem er stevig van langs met de mattenklopper. Scheerkwast, nagelborstel, tandenborstel, klerenborstel - de brand erin, zuiveren en de rest in een diepe kuil begraven - geen haar of schilfer mocht er van hem achterblijven. Na een dag luchten, waarbij de ramen in hun haakjes huilden, stak ze een kaars aan en liepen we drie keer met een bibbervlam om het huis, daarmee sneden we de negatieve krachten die ons omsingelden voorgoed af. Voortaan zou zijn woede de deur van ons huis niet meer kunnen vinden en zijn geschreeuw ons niet meer uit de slaap houden. Zo bande ze mijn driftige vader uit - met dweil, luiwagen, mattenklopper en lucifers. En door de tafel zo tegen de muur te schuiven dat alleen zij nog aan het hoofd kon zitten.
β
β
Adriaan van Dis (Ik kom terug)
β
In mijn eerste kasboek schreef ik: 'Ik wil heerser worden. Waarschijnlijk ben ik dat al, maar de rest van de wereld weet het nog niet.'
De eerste mensen over wie ik wilde heersen waren mijn familieleden: vader, moeder, en twee broers.
(...) Terugbladerend in het kasboek lees ik dat ik gedurende twee weken heb geprobeerd mijn vader te dresseren.
Tijdens het avondeten, het enige moment waarop onze familie samen was, zei ik tegen mijn vader als hij zijn voor naar zijn mond bracht, 'Eet!' En als hij zijn glas naar zijn mond bracht, 'Drink!'
De eerste drie dagen keek hij mij verstoord aan, maar de vierde en vijfde dag ging hij nadrukkelijk tegen mijn bevelen in. Als ik zei 'Eet!' legde hij zijn vork neer, en als ik zei 'Drink!' zette hij zijn glas met een klap op tafel.
In het africhten van mijn vader had ik mijn eerste succes geboekt, ik had hem geconditioneerd, en ik tekende die dag een zonnetje in mijn kasboek.
β
β
Marek van der Jagt
β
Kom naar beneden!β
Ik kwam naar beneden, en toen ik weer op de grond stond, gaf mijn moeder me twee klappen in mijn gezicht.
Wat zijn dat voor spelletjes?β
Ik wilde de Wildernis zien.β
Er is daar niets. Dat weet je.β
Als er niets is, kan het ook geen kwaad.β
Niets is het gevaarlijkste dat er is.β
Waarom?β
Als er niets is, kun je iets bedenken. Je zult de leegte niet kunΒ¬nen verdragen. Het zal evengoed leeg zijn, maar je zult jezelf wijsmaken dat dat niet zo is.β
Wat ik mezelf wijsmaak is waar.β
Wat jij jezelf wijsmaakt is een verhaal.β
Dit is een verhaal: jij, ik, het schroothuis, de schat.β
Dit is het echte leven.β
Hoe weet je dat?β
Niemand zou er ooit voor betalen om ernaar te kijken.β
Ze draaide zich om om het haveloze huis weer binnen te gaan. Toen draaide ze zich weer om naar mij.
En ik zou er alles voor over hebben om het niet te hoeven leΒ¬ven.β
Je moet het niet leven. Je moet het veranderen.' 'Je begrijpt het niet, hΓ¨?β
Wat begrijp ik niet?β
Dit is het echte leven.
β
β
Jeanette Winterson (Powerbook)
β
Als puber had ik eens ergens gelezen dat gevangenen in hun eenzaamheid troost zochten bij hun eigen hand en om de opwinding groter te maken eerst een kwartier op die hand gingen zitten, de rukhand, niet om hem op te warmen maar om hem ongevoelig te maken, doof en kloppend, en als ze zich dan met die hand beroerden was het of een ander hen aanraakte.
Misschien had ik het niet gelezen, maar was het mij met hese stem verteld in een kring geilpompers achter het fietsenhok van de school. Maar ik weet nog hoe opwindend het klonk en dat ik diezelfde dag mijn hand onder mijn billen plette, op een van onze houten stoelen, en dat hij eerst pijn deed en daarna koud werd en tintelde alsof het bloed eruit werd geduwd, en toen ik hem weer vrijliet was hij wit en vreemd, hij sliep.
De hand zocht mij, nee, niet daar waar gewoonlijk de opwinding van een veertien-, vijftienjarige broeit, maar hij aaide over mijn wang, mijn nek, hij kroop onder mijn hemd, streelde mijn blote schouder en ik verbeeldde me dat het mijn moeder was. Ik hield van die hand. En ik moest huilen.
β
β
Adriaan van Dis
β
Misschien staat alles wel in het teken van een groot moederschap, als een gemeenschappelijk verlangen. De schoonheid van de maagd, een wezen dat (zoals u het zo fraai uitdrukt) βnog niet heeft opgeleverdβ, bestaat in het moederschap, dat zichzelf voorvoelt en voorbereidt, dat vrees en verlangens koester. En de schoonheid van de moeder bestaat in een dienend moederschap, en in de oude vrouw leeft een grote herinnering voort. En ook in de man is moederschap, lijkt me, zowel lichamelijk als geestelijk; zijn verwekken is ook een soort baren, en baren is het als hij uit zijn meest persoonlijke rijkdom creeert. En misschien zijn de seksen wel verwanter dan men denkt, en de grote vernieuwing van de wereld zal er misschien wel in bestaan dat de man en het meisje, bevrijd van alle valse gevoelens en gevoelens van onlust, elkaar niet als hun tegenpool zullen zoeken, maar als broer en zus en als buren, en dat zij zich als mens zullen aaneensluiten om eenvoudig, ernstig en geduldig de hun opgelegde zware last van hun seksualiteit gezamenlijk te dragen.
- Thans in Worpswede bij Bremen, 16 juli 1903
β
β
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
β
Bij het licht van het vuur zag alleen Ana de blik die de Trianera haar toewierp. Het was maar een seconde, misschien nog minder. De blik van een zigeunerin: koud en hard, in staat om tot in de ziel door te dringen. Ana rechtte haar rug, bereid de uitdaging aan te nemen, maar ze stuitte op de blik van de Graaf. Luister en leer! zei zijn gezicht.β¨Β Β De Trianera zong zonder muziek, zonder dat iemand schreeuwde, klapte of haar aanmoedigde. Een melancholisch vers, een debla: een lied gericht tot zigeunergodinnen. Haar hese stem, oud, zwak, vals, raakte degenen die luisterde echter in hun diepste wezen. Ze hield haar gekromde, trillende handen voor haar borst, alsof dat haar kracht gaf, en zing over het vele leed van de zigeuners: het onrecht, de gevangenis, de verbroken liefdes... in verzen zonder metrum die hun betekenis ontleenden aan het ritme dat de stem van de Trianera eraan wilde geven en die altijd eindigden met een loftuiging in zigeunertaal. Deblica barea, schitterende godin.β¨Er leek geen einde aan het lied te komen. De Trianera had het zo lang kunnen maken als haar verbeeldingskracht of haar herinneringen zouden hebben toegelaten, maar ten slotte liet ze haar handen op haar knieΓ«n vallen en hief ze haar tot dan toe gebogen hoofd op. Met een brok in hun keel brastten de zigeuners, onder wie ook Ana, opnieuw in applaus uit; velen met betraande ogen. Milagros klapte ook, terwijl ze schuin naar haar moeder keek.Β
(p. 50-51, La reina descalza)
β
β
Ildefonso Falcones (La reina descalza)
β
Zum Gedenken an meine GroΓmutter, die sich die Schade ersparen wollte und starb, wΓ€hrend ich an den letzten Seiten des Manuskriptes arbeitete.
β
β
Dimitri Verhulst (De helaasheid der dingen / De laatste liefde van mijn moeder / Kaddisj voor een kut)
β
De steeds weer terugkerende dagdroom in mijn jeugd was, vooral op wasdag, om rijk te worden en dan voor mijn moeder een lieflijk landelijk paradijs aan te schaffen waar onder het loverzwaar geboomte op het mollige gras tientallen jonge vrouwen in luchtige zomerjurkjes met kittige schortjes om de was voor haar deden in blinkend gegalvaniseerde wasteiltjes en op bijna schertsachtige wasbordjes die de allure hadden van rococo-harpjes.
β
β
Jan Wolkers (De junival)
β
Ik herinner me nog het verhaal van mijn moeder, die gratis een waardeloos plankje hout kon verkopen zonder praatjes aan de statushouder te Oisterwijk met Jaguar.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
En in dat alles zal het mensen een rotzorg zijn dat ik in een woonwagen woon, of kort haar heb, of dat ik zowel op jongens als meisjes val, of dat mijn moeder in de gevangenis zit.
β
β
Sara Holland (Havenfall (Havenfall, #1))
β
Er is voldoende ruimte en gelegenheid tot het vernederen van mijn moeder, 72 jaar in plaats van een halfbroer.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
Rechtszaak tegen het Algemeen Dagblad, de Volkskrant, de Telegraaf, RTL 4, Het Brabants Dagblad, de gemeente Tilburg, Het Koninklijk Huis, de volksvertegenwoordiging te Den Haag, in verband met het gezicht van mijn zus, nichtje, moeder en vader.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
Kinderen zijn niet meer dan hun omstandigheden van hen maken. Totdat ze opgroeien.
β
β
Lucia van den Brink (De geur van een moeder)
β
Hoe vaak heb ik niet gedacht: als ik maar vrij was, los van alles en iedereen. Ik heb nog nooit zo duidelijk leren inzien als nu, dat je vader en moeder het kostbaarste bezit zijn, dat je niet buiten hen kunt. Op het ogenblik ben ik zelfs geneigd hen te stellen boven een eventuele geliefde. De veilige, vertrouwde sfeer van het ouderlijk huis vind je immers nergens en nooit meer terug.
β
β
Hanny Michaelis (De wereld waar ik buiten sta: Oorlogsdagboek 1942-1945)
β
Rutger Jan Schimmelpenninck vroeg de zakdoek aan zijn moeder.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
Het rook nog naar mijn moeder, alsof ze hier vannacht gewoon was geweest. Die geur kwam uit een kuiltje onderaan haar nek, een plek waar ik al een tijd niet meer had mogen komen. Ik hoorde daar niet meer, daar met mijn oor tegen haar borst, want volgens mijn moeder was ik allang geen klein kind meer.
β
β
Lucia van den Brink (De geur van een moeder)
β
Nog altijd weet ik niet precies wat er gebeurd is, en dat frustreert me. Al mijn herinneringen hebben zoveel details, maar deze is als een lade waarvan je denkt dat er iets zwaars in zit, en waar je vervolgens veel te hard aan trekt omdat de lade leeg blijkt.
β
β
Lucia van den Brink (De geur van een moeder)
β
Daarna ben ik mezelf twee jaar verloren. Er is niets van die dagen overgebleven in mijn geheugen, behalve dat grote niets. Ik weet dat ik er was, die jaren. Ik leefde, maar was niet meer dan een omtrek. Zo zou ik het precies tekenen: de vorm van een kind, zonder de kleuren van een kind.
β
β
Lucia van den Brink (De geur van een moeder)
β
Ik drink van de thee en denk aan mijn moeder. Hoe ze me op een keer vroeg om, als ik ooit een vrouw zou hebben, altijd lief te zijn voor die vrouw. Ze vroeg me om haar te beloven dat ik die vrouw nooit zou slaan, zelfs niet als na een tijd zou blijken dat die vrouw een kreng was. 'Ik beloof het,' zei ik tegen mijn moeder.
β
β
Herman Brusselmans (Vrouwen met een IQ (Dutch Edition))
β
Ik heb een geheim, kon ik mijn moeder horen zeggen, minder dan een week voordat ze overleed. Over de dag dat je bent geboren.
β
β
Jennifer Lynn Barnes (The Hawthorne Legacy (The Inheritance Games, #2))
β
En ze leunde makkelijk tegen de muur, om aandachtig te kijken naar mijn ochtendpik terwijl ik de lakens van me wierp. Ikzelf had nooit geweten hoe dat precies moest, naar iets te kijken voor het laatst. Niet naar de skyline van een stad die ik verliet, niet naar een woning eens de huur afliep, niet naar mijn vader toen die stierf. Jouw moeder leek daar weinig problemen mee te hebben. Ze keek met de honger van het leven tot op de laatste snik.
β
β
Dimitri Verhulst (De zomer hou je ook niet tegen)
β
De mens gaat ten onder aan het waanidee onmisbaar te zijn. Moeder aarde zal een zucht van verlichting slaken als de mens zichzelf heeft opgeheven.
β
β
Nico Dijkshoorn
β
Negen maanden tevredenheid.
Het kindje was nog niets en kon nog alles worden.
Het kindje was nog niet niets en zou duizenden kansen krijgen, dacht Katrien.
en wij zien het kindje.
Negen maanden als een geestesverruimende toestand die zo gelukzalig was dat zowel moeder als kind bijna de bevalling uit het oog verloor. Door de natuur aangemoedigd kwam het er dan toch van: het lichaam van de moeder trok samen en eiste dat het kind naar buiten ging.
β
β
Saskia de Coster
β
Op een avond legde mijn vader zijn lepel en vork neer en zei: 'Was ik maar een groot schrijver, altijd bezig met het Hogere, dan heeft armoede zin, dan ben je kunstenaar.'
'Maar ik vind je een kunstenaar,' zei mijn moeder troostend en alsof dat genoeg was.
β
β
F. Springer (Bougainville)
β
Slechts een paar malen heb ik hem zien opflakkeren: toen men herinneringen ophaalde uit het Rusland van zijn jeugd, vertelde hij haperend hoe zijn ouders in een pogrom waren afgeslacht door de dappere kozakken β die nu zo aandoenlijk kunnen zingen in Carnegie Hall, zei hij β en hoe men nagelaten had hem te doden omdat zijn moeder het wicht dat hij toen was onder haar lichaam had bedolven. Alsof het een academische vraag betrof, zei hij nadenkend: βOm mij te verstikken, of om mij te redden, wie zal het zeggen?β Haar buik had men met een sabelhouw opengereten, en het zien van haar ingewanden op de aarden vloer van de hut van Prichov had de dienaars van de Tsar ontmoedigd in hun opzet om het jodengebroed van het dorp geheel uit te roeien. βEn toch,β zei Sam Cohn, βhad ieder van die kozakken ook een moeder. Het is lastig om te begrijpen wat er in de wereld omgaat.β
De zeldzame malen dat hij zich in het gesprek mengde, uitte hij steeds bedenkingen die aantoonden dat hij aanhoudend op zoek was naar de diepere betekenis van de dingen en van de gebeurtenissen, en dat hij er zich op toelegde niet te haten maar begrijpen. Het was duidelijk dat hij alleen waarde hechtte aan de goedheid van de mens, en ontsteld was en verward wanneer hij boosheid ontdekte die niet door eigenbelang of hebzucht was ingegeven, en die door dergelijk gebrek aan motivering geheel onverklaarbaar werd.
[ Marnix Gijsen β Kaddisj voor Sam Cohn ]
β
β
Marnix Gijsen (De diaspora (Dutch Edition))
β
Zoals ik al zei worden personages niet als mensen geboren uit het lichaam van een moeder, maar uit een situatie, een volzin, een metafoor, die als een notendop één essentiële menselijke mogelijkheid insluit waarvan de auteur denkt dat die nog door niemand is ontdekt of waarover nog niemand iets wezenlijkst heeft gezegd.
Maar is het dan niet waar dat een auteur alleen maar over zichzelf kan praten?
(...)
De personages van mijn roman zijn mijn eigen niet gerealiseerde mogelijkheden. Daarom heb ik hen allemaal even lief en schrikken ze me allemaal evenveel af: elk van hen heeft een grens overschreden waar ik zelf slechts omheen liep. Juist die overschreden grens (de grens waarachter mijn ik ophoudt) trekt me aan. Pas over die grens begint het geheim waarnaar de roman vraagt. Een roman is geen bekentenis van de auteur, maar een onderzoek naar het menselijke leven in de val die de wereld is geworden.
β
β
Milan Kundera (The Unbearable Lightness of Being)
β
Ik heet Elizabeth. Niet Beth of Liesje of Liesbeth, of Liza of Betje, gewoon Elizabeth. Ik heb een hekel aan zulke verbasteringen. Moeders en vaders zadelen je daarmee op zonder je iets te vragen, en dan zit je er mooi mee. Het zijn geen echte namen. Elizabeth is mijn echte naam.
β
β
Terry Brooks (Wizard at Large (Magic Kingdom of Landover, #3))
β
De moeder van mijn moeder was een Javaansche vrouw. Meent u dat het geestig is, majoor, om mij daarom te bespotten? U hebt in Breda de academie doorloopen. Daar hebt u, toen u jong was, het een en ander moeten leeren van de Geschiedenis der Hollanders op Java. In die geschiedenis vindt u eindelooze reeksen opstanden waarbij Hollandsche moeders en kinderen werden vermoord. Moet u nu nog van mij leeren, hoe vaak het gebeurd is, dat Javaansche baboes met gevaar voor eigen leven getracht hebben de Hollandsche kinderen te redden, die aan haar zorgen waren toevertrouwd? Is u uit de geschiedenis der Hollanders op Java vergeten, majoor, hoeveel Javaansche vrouwen zich
voor die kinderen aan stukken hebben laten hakken?β¦. Als u dat niet weet, dan kent u de geschiedenis van Nederlandsch-IndiΓ« slecht. En als u het wel weet, schaam u dan, als u iemand een sienjo noemt.
β
β
Jan Fabricius (Dolle Hans: Indo-drama in drie bedrijven)
β
Mijn moeder, die geboren is in een onderdrukt milieu waaruit zij zich wilde losmaken, moest eerst geschiedenis worden opdat ik mij minder alleen en kunstmatig voel in de overheersende wereld van woorden en ideeΓ«n waarin ik, naar haar wens, ben overgestapt.β
β Annie Ernaux, Een vrouw / Alleen maar hartstocht
β
β
Annie Ernaux (A Woman's Story)
β
Het beeld van haar wordt langzaam weer dat wat ik mij voorstel te hebben gehad van haar in mijn babytijd, een grote, blanke schaduw boven mij.
β
β
Annie Ernaux (A Woman's Story)
β
Opnieuw richtten wij ons tot elkaar op die bijzondere toon van voortdurende irritatie en verwijt die altijd ten onrechte deed geloven dat wij ruziemaakten en die ik tussen moeder en dochter zou herkennen in welke taal dan ook
β
β
Annie Ernaux (Een vrouw / Alleen maar hartstocht)
β
Mijn moeder, die geboren is in een onderdruk milieu waaruit zij zich wilde losmaken, moest eerst geschiedenis worden opdat ik mij minder alleen en kunstmatig voel in de overheersende wereld van woorden en ideeΓ«n waarin ik, naar haar wens, ben overgestapt.
β
β
Annie Ernaux (Een vrouw / Alleen maar hartstocht)
β
Geen Priester vergeeft u de misslagen uit kracht van βt gezag eener kerk, die deze vergeving op βt gruwlijkst misbruikt en verbeurd heeft. Hy zal u voor een hand vol gelds niet zeggen: al hadt gy de moeder gods verkracht of al doet gy het nog, ik ontsla u van schuld en open de poorten des hemels in des H. Petrus naam. Maar uw medechristen zal met u bidden tot Hem van wien alle vergeving komt, die voor uwe wandaden geleden heeft, die βt berouw dat gy voelt in uw hart werkt, en ook u het onbedrieglijk woord heeft gegeven, dat Hy in het uur der benaauwdheid u hooren en redden zal.
β
β
Willem Bilderdijk (Een protestant aan zijne medeprotestanten ter gelegenheid van de afschetsing der voortreffelijkheid van den katholyken kerkler door J. G. le Sage ten Broek. 1816 [Leather Bound])
β
Mijn allerliefste moeder gaf mij vroeger, weleens een tik op de wang, als ik paars aanliep. Kwestie van geen adem, nog langer, te nuttigen.
β
β
Petra Hermans
β
In de verte schreeuwde iemand 'stilte'. Daarna werd er een naam geroepen. De mensen keken rond. Weer een naam. Iemand fluisterde 'ach die'. Weer een naam. Er liepen een paar mensen voor ons langs. Zij liepen van het plein af. Fluisterend vroeg ik of wij ook weg mochten. Mijn vader zei dat ik goed moest luisteren. Als ik onze naam zou horen, dan zouden wij ook weggaan. Ik probeerde de namen te verstaan, maar het was te moeilijk. Er werden ook nummers geschreeuwd en dat maakte het nog moeilijker. Het duurde erg lang. 'Ze zijn bij de M,' zei mijn moeder, 'nu goed opletten.' Mijn vader en moeder hielden elkaars hand vast. Ik kon er niets van verstaan.
Ineens draaide mijn vader zich om. Hij kuste mijn moeder en zij kuste hem. Zij drukten zich tegen elkaar aan. 'Heb je het gehoord?' vroeg mijn moeder aan mij. 'Zij hebben onze naam afgeroepen.' Ik zei dat ik wel zoiets gehoord had, maar toch niet goed. Mijn vader zei ook, dat ze onze naam hadden geroepen. Zij kusten mij. 'Nu gaan we weg. Nu gaan we naar Palestina.' Ik zei dat het volgens mij een andere naam was geweest. Toen we het plein afliepen, gaven de mensen ons een hand of legden een hand op mijn vaders schouder. Ze zeiden 'geluk' en streelden over mijn hoofd. Mijn vader en moeder zeiden 'ach'. Ik vroeg aan mijn vader waarom hij de mensen niet aankeek als hij tegen ze sprak. Ik moest van hem altijd iemand aankijken die met mij sprak. Mijn moeder zei dat zij mij dat later wel zou uitleggen; nu moesten wij gauw weg. Er liepen meer mensennaar hun barak. Sommigen huilden.
β
β
Jona Oberski (Kinderjaren)
β
Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mij zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren ook nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij 't gemerkt en warempel gezegd 'die zijn al geschild'.
β
β
Willem Elsschot (Kaas)
β
Blanke Westerlingen leerden de islam, hoe jonge meisjes van 8, 9 en 11 te misbruiken, het leven van de moeder te vernielen en een aanslag te subsidiΓ«ren.
β
β
Petra Hermans
β
Je wil werd gebroken door je behoefte aan liefde; een behoefte die je moeder niet vervulde.
β
β
Wendy Walker (All Is Not Forgotten)
β
Yannick Dangre. Mensen, zo heet toch niemand? Het moet wel bijna een pseudoniem zijn. Als je echt 'Yannick Dangre' heet moet je wel gek zijn onder die naam poΓ«zie te gaan schrijven, kun je net zo goed meteen 'rijkeluiszoontje' op je voorhoofd tatoeΓ«ren. Nee, als de jongen echt zo heet, mijn god, dan heb ik met hem te doen. Je ziet zijn moeder voor je, Helen Dangre, die tegen vader Jacques Dangre zegt, zeg, zullen we onze zoon Yves noemen? Nee, gotsiemikkie, wat gewoontjes, maak er maar Yannick van. Jakkie! Maar als hij echt Yannick Dangre heet, dan had hij wis en waarachtig poΓ«zie geschreven onder de naam Frits van den Ende, of als het ludiek moest wezen Frits Mompelkut, en zo weet ik dus stellig te beweren dat het alleen een pseudoniem kan zijn, maar die gedachte is onverdraaglijk, ik kan er niet van slapen. Je gaat poΓ«zie schrijven en je noemt jezelf 'Yannick Dangre'. En dan heb je tot overmaat van ramp zo'n 18e eeuwse krullendos, en schrijf je met een ganzenveren pen met grote sierlijke prulletters de derde nachtbundel van het jaar, geadverteerd als 'De wereld lijkt langzaam in een donkere nacht te verdwijnen en dat vraagt om reactie.' Nou, bij deze dan, Yannick. Met je nacht en navel. Kom uit de kast, zeg ik. Zou dit dezelfde onverlaat zijn die ook Chretien Breukers verzon?
β
β
Martijn Benders
β
Mama zei altijd tegen me, dat ik op mijn centjes moest letten. Je moet altijd naar je moeder luisteren.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
Uit hoeveel verdriet is ons leven opgebouwd?
Uit hoeveel verdriet dat te vermijden is?
Soms denk ik wel eens dat we wanneer we doodgaan niet, zoals je altijd hoort, ons hele leven weer voorbij zien komen, maar slechts een klein deel: de uitgebleven blijken van liefde, de niet-gegeven knuffels, het medeleven dat we een ander hebben onthouden, de te lang volgehouden, nutteloze boosheid, de alleen door zichzelf gevoede boosheid.
In de laatste momenten van haar leven had mijn moeder, dat weet ik zeker, mijn vader wel een complete kennel willen schenken. Maar toen was het te laat.
Te laat.
Pas als we ouder worden realiseren we ons de ernst van sommige dingen die we hebben gezegd, en alles waarin we tekortgeschoten zijn - uit oppervlakkigheid, egoΓ―sme, haast - begint dan op ons hart te drukken. Maar onze tijd is al vervlogen en we kunnen niet meer terug.
β
β
Susanna Tamaro (Per sempre)
β
En toch 'is' hij er nog, in mij, als een soort van gaswolk, een constellatie van beelden, indrukken, geluiden, geuren en door anderen overgeleverde verhalen. De tijd bindt ons niet samen in vergetelheid, maar ontrafelt ons tot herinneringen.
Uit de wolk die mijn moeder wordt en die ze uiteindelijk nu al is zullen af en toe onverwacht scherven van beelden wegschieten, ongehoord scherp - hoe ze lachte, het gebaar waarmee ze een haarlok achter haar oren schikte... En dan zullen we zeggen: Ja, zo was ze.
β
β
Erwin Mortier
β
Soms verdacht ik hem ervan dat hij meer van de hond dan van mijn moeder hield. De hond die als een hongerige veelvraat meteen de parfumplas van de grond had geslobberd, en het voorjaar erop stierf aan de gevolgen van een onduidelijke, vaak onverwacht openspringende, bult boven op zijn kop.
β
β
Ilona Verhoeven (Voor de eerlijke vinder)
β
Je ziet er niet erg flatteus uit, liefje. Je verbergt jezelf achter je haar, je bril, je gemompel. Van al je moeders kroost ben jij degene die nooit een traan heeft gelaten, nooit heeft gejammerd, en toch zweer ik je dat jij degene bent die zichzelf het vaakst in de nesten heeft gewerkt.
β
β
Christelle Dabos (Les FiancΓ©s de l'hiver (La Passe-Miroir, #1))
β
Het zogenaamde, ongevraagd, verbeteren van deze mortuarium regering met tofu kabinet heeft er toe geleid, dat mijn vader als moeder redelijk benadeeld zijn geraakt. Maakt niet uit.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
(...) de lange lange processies van populieren, de stammen en kruinen schuin met de wind meegevend als een optocht van blinden die blinden leiden, en de verlegen dorpen die tegen de kerktorens aan kropen als biggen die tepels van hun moeder zoeken.
β
β
Erwin Mortier (Godenslaap)
β
Aan de rand van zijn bewustzijn, waar het kind leeft dat hij was, spelen ze al die tijd verstoppertje. Sommige doden hebben een hardnekkig naleven.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)
β
De tijd heeft zich sindsdien gedragen als een dolle hond.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)
β
Leer Chizalum lezen. Leer haar van boeken houden. De beste manier is en passant het voorbeeld te geven. Als ze jou ziet lezen, zal ze begrijpen dat lezen nuttig is. Als ze niet naar school zou gaan en alleen maar boeken zou lezen, zou ze aantoonbaar beter geΓ―nformeerd raken dan een conventioneel opgevoed kind. Boeken zullen haar helpen de wereld te begrijpen en te onderzoeken, haar helpen zichzelf uit te drukken, en haar helpen bij wat ze ook maar wil worden - kok, wetenschapper, zanger, ze profiteren allemaal van de vaardigheden opgedaan door lezen. Ik bedoel geen schoolboeken. Ik bedoel autobiografieΓ«n, romans, geschiedkundige boeken, boeken die niets met school te maken hebben. Als niet haar aan het lezen krijgt, betaal haar dan om te lezen. Ik ken een opmerkelijke Nigeriaanse vrouw, Angela, alleenstaande moeder, die haar kind grootbracht in de vs; haar kind hield niet van lezen, en dus besloot ze haar 5 cent per bladzijde te betalen. Een dure onderneming, grapte ze later, maar een waardevolle investering.
β
β
Chimamanda Ngozi Adichie (Dear Ijeawele, or A Feminist Manifesto in Fifteen Suggestions)
β
Zeg, Pa, je moeder was toch een Chinese? Dus jij bent een halve Chinees. En ik een kwart Chinees, die de weg in zijn DNA volgt met het snuffelen in de 'I Tjing', dat raadselachtige 'Boek der Veranderingen'. De 'I Tjing' zegt ergens in Hexagram 29: 'Want alleen door herhaling neemt de leerling de stof in zich op.'
Helaas kennen ze hier in Holland geen kritische zelfreflectie. Ze leuteren maar wat over slaven, koelies, gastarbeiders en de kinderen van de koloniale liefde. Ooit verspreidden ze jullie eerste generatie Indischen over gans het land: in elke straat een Indische famile was zo'n beetje het quotum in de jaren vijftig. Ze hadden jullie beter in een getto kunnen stoppen. Den Haag-Zuid zou een populaire wijk zijn geworden, met ons, de volgende generaties, als de laatste resten gemixt tropisch Nederland achter de ramen en balkonnetjes, met elke zaterdag een braderie met Hawaiaanse muziek, indorock, vliegeren en lootjes trekken. Nu wonen de 'allochtonen' er bij elkaar, en hinderlijk veel politieauto's patrouilleren in de straten.
β
β
Alfred Birney (De tolk van Java)
β
Angla, zei moeder. Onze koe. Die kun je meenemen.
Maar Karl Orsa was niet uit op Angla en ook niet op het geld; maar een ieder wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerten verlokt wordt; hij had zijn zinnen op moeder gezet.
Een hele koe, zei moeder. Als dat niet genoeg is, weet ik het niet.
Maar hij wilde niet, het leek wel of die koe hem moest worden opgedrongen.
Het hooi is in maart toch op, zei moeder. We hebben toch niet genoeg. En wat moeten we dan beginnen? je kunt haar net zo goed meenemen. In het voorjaar hebben we toch alleen maar last van haar.
Ten slotte kon hij er niet meer omheen, om die duivelse koe.
Dan gaan we maar eens kijken, zei hij. Niet om het een of ander. Maar omdat jij er zo op aandringt, Tea.
In de stal kneep hij zowaar in Angla en hij bekeek de poten en streek met zijn hand over de rug.
Hoe oud is ze? vroeg hij.
Ze wordt dit najaar tien, zei moeder.
Vel over been, zei Karl Orsa, meer niet.
En hij had gelijk, veel bijzonders was Angla niet. Een oude koe, zonder de minste levenslust.
Ge kende zelfs Angla, Heer. Het was zoals het was.
En Karl Orsa liet zijn blik langs de uiers gaan.
Wondjes aan de spenen, zei hij. Lege uiers.
Daarna wierp hij een steelse blik op moeder, zij had een volle, vaste boezem. Je kon zien dat hij dacht: die tieten.
Maar voor de slacht? probeerde moeder. Als slacht-koe?
Toen moest hij voor de tweede keer met zijn ogen en handen over Angla heen gaan, ook van slachtdieren had hij verstand.
Veel vlees zit er niet aan, zei hij. Veel meer dan een skelet is het niet. Een lege ruiter. een scharminkel.
Weer wierp hij een steelse blik op moeder en je kon zien dat hij dacht: vlees.
Moeders laatste voorstel was:
En de huid dan? Er blijft toch een koeiehuid over?
Maar zelfs daar viel niet over te praten.
Aan huiden heb je niets. Er is geen mens die huiden koopt. Vooral geen koeiehuiden. Er zijn heel wat meer koeiehuiden dan levende koeien. Wat een dwaze gedachte!
Ook op de huid van moeder wierp hij een steelse blik, ze had blote armen en een blote hals en je kon zien dat hij nu zeker wist hoe de pacht voor dit jaar betaald zou worden.
β
β
Torgny Lindgren (De weg van de slang ~ De schoonheid van Merab ~ Bathseba)
β
Manus eet niks,' zei ik tegen mijn moeder en ik vroeg of ik wat brood mocht nemen en wat melk, om hem te voeren. Alles mocht. Met een schoteltje vol keurig vierkant blokjes doorweekt brood, toog ik weer naar de garage, prikte een stuk brood aan het uiteinde van een twijg en stak Manus het voedsel toe.
'Eet,' zei ik.
Hij reageerde niet. Het brood dat ik tegen zijn snavel aanduwde, liet los en bleef hangen, wat er slordig en vies uitzag en ook extra zielig. Omdat hij zich tot dan toe niet verroerd had, durfde ik mijn hand uit te steken en hem aan te raken, door met de top van mijn wijsvinger zijn kop te strelen.
Hij liet het toe en daardoor hield ik opeens veel meer van hem dan daarvoor. Het was een prachtige vogel en hij zou mijn onafscheidelijke metgezel worden. Zittend op mij schouder nam ik hem overal mee naar toe en als hij een eindje ging fladderen, bleef hij altijd dicht bij mij in de buurt. Cirkelend boven mijn hoofd hield hij mij nauwlettend in het oog. Als kauw kon hij gemakkelijk praten met andere vogels en hij vertelde hun dat hij bij mij hoorde. Alle vogels wilden vanaf dat moment ook wel bij mij horen, maar voor mij kon er maar een de eerste zijn en de eerste was Manus en dat namen ze ook voor lief. Wel spraken ze onderling af dat, waar ter wereld ik mij ook bevond, iedere vogel mij zou beschermen, omdat ik de vogelvrouw was en hun taal begreep. Soms vlogen hele zwermen boven mijn hoofd, die mij allemaal herkenden en vanuit de lucht volgden. Ook op de speelplaats. Als ik in de klas zat en door het raam naar buiten keek, zat het muurtje vol met vogels, die daar wachtten tot ik uit school kwam en zij mij naar huis konden volgen. Alle kinderen wisten dat het mijn vogels waren en ze begrepen ook dat ik daarom geen mensen nodig had, want ik was van de vogels.
β
β
Connie Palmen (De vriendschap)
β
Hij hield extreem veel van zijn echtgenote. Hij hield, met andere woorden, te veel van die ene vrouw. Dat ze op jonge leeftijd overleed zag hij dan ook als de wraak des hemels voor die liefde. een andere verklaring voor haar dood had hij niet.
Na het overlijden van zijn echtgenote hield hij zich ver van alle vrouwen. Hij nam niet eens een meid in huis. Het koken en poetsen liet hij over aan een man. Dit deed hij niet omdat hij alle andere vrouwen haatte. Het was omdat die vrouwen allemaal leken op zijn echtgenote. Zo rook bijvoorbeeld iedere vrouw net als zij naar vis. En, overtuigd dat ook dit de wraak des hemels was omdat hij te veel van zijn vrouw had gehouden, vond hij berusting in het feit dat hij het moest stellen zonder vrouw in zijn leven.
Maar in zijn huis was één vrouw aanwezig om wie hij niet heen kon. Hij had een dochter. Uiteraard leek zij meer dan welke andere vrouw ook ter wereld op zijn overleden echtgenote.
De dochter zat inmiddels op de hogere middelbare meisjesschool.
Midden in de nacht ging het licht aan in haar kamer. Hij gluurde door een kier in de schuifdeuren. Het meisje hield een kleine schaar vast. Terwijl ze haar opgetrokken knieΓ«n uit elkaar spreidde en langdurig omlaag tuurde, hanteerde ze de schaar. De volgende dag, nadat zijn dochter naar school was vertrokken, staarde hij stiekem naar de witte bladen van de schaar en hij kreeg koude rillingen.
Weer ging midden in de nacht het licht aan in de kamer van zijn dochter. Hij gluurde door de kier in de schuifdeuren. Ze griste een witte doek van de vloer, klemde hem in haar armen en liep de kamer uit. Hij hoorde water uit de kraan stromen. Even later stak zijn dochter het vuur van het komfoor aan, legde de witte doek erop en ging afwezig zitten. Daarop begon ze te huilen. Toen ze ophield met huilen, knipte ze haar nagels boven de doek. Op het moment dat ze de doek wegnam vielen die er kennelijk af, want hij rook de misselijkmakende geur van brandende nagels.
Hij had een droom. Daarin vertelde zijn overleden echtgenote aan hun dochter dat hij haar geheim had gezien.
Sindsdien keek zijn dochter hem niet meer aan. Hij hield niet van zijn dochter. De gedachte dat een man op zijn beurt de wraak des hemels zou ondergaan vanwege zijn liefde voor haar, deed hem huiveren.
Op een nacht richtte zijn dochter uiteindelijk een dolk op zijn keel terwijl hij sliep. Hij wist dat. Hij berustte erin dat het de wraak des hemels was, omdat hij tot het uiterste van zijn echtgenote had gehouden en te veel had gehouden van die ene vrouw, en hij hield rustig zijn ogen gesloten. Hij voelde dat zijn dochter het had gemunt op de vijand van haar moeder, en hij wachtte op het mes.
β
β
Yasunari Kawabata
β
De executie ontaardde in een zeer rommelige aangelegenheid. Het meisje werd door de knechten haastig de betimmering opgetrokken en met haar rug tegen de paal op de stoel geduwd en vastgebonden. Het ging allemaal zo ongeordend dat bijna niemand had opgemerkt hoe de beul zijn plaats al had ingenomen. Ineens was hij waar hij wezen moest, Chris Jansz, achter de rug van zijn patiente met het touw als een vingervlugge goochelaar klaar voor gebruik in zijn handen. Hoewel niemand uit het publiek er eenentwintig jaar geleden bij was geweest, wist iedereen hoe sereen, ja heilig Elsjes voorganger zich aan het doodmaken had onderworpen. Volkomen in de war gebracht door de opeenhoping van enorme gebeurtenissen in haar leven met daaropvolgend de cel en de zachte stem van de dominee, was de minderjarige moeder van de verdronken zuigeling voor haar rechters op de knieen gevallen. Niet om te smeken, maar om te bedanken voor de straf die ze haar oplegden. Op Justitiedag had ze uit zichzelf de verhoging beklommen en was met wijdopen ogen gaan zitten, glimlachend, zonder verwachting dus ook zonder angst, als iemand die thuisgekomen is. Uitstekend zichtbaar voor het ontroerde publiek had de beul het touw om de hals kunnen leggen, bedaard, vakkundig, en dan plotseling aantrekken met een typisch korte beweging die niets van zijn vervaarlijke kracht naar buiten bracht, wat de suggestie gaf dat dit wurgen niet noemenswaardig verschilde van de manier waarop veel huisvrouwen, gesteld op hun schone tegelvloer, bij voorkeur hun kippen en parelhoenderen doden.
Nu ging het wel even anders. Omdat het meisje maar bleef tegenstribbelen stond vooral de logge knecht aan de Dampleinzijde maaiend met zijn armen in het zicht. Wat een geworstel om Elsje op de stoel met het lage rugleuninkje te krijgen.
β
β
Margriet de Moor (De schilder en het meisje)
β
Zonder enige overgang is het volgende beeld dat ik van hem heb dat van een stil huilende man - hij zit aan het kleine tafeltje waaraan hij schilderde en schreef, gekleed in zijn grijze kiel, zijn zwarte hoed op zijn hoofd. Het gele ochtendlicht valt door het kleine, wingerdomgroeide raam; in zijn handen houdt hij een van de vele reproducties die hij geregeld uit kunstboeken scheurde, en die hij gebruikte bij het maken van kopieΓ«n (hij prikte de reproductie op een plankje dat hij met twee houten pennen aan het schilderspalet vastklikte); hij houdt de afbeelding in zijn handen, ik kan niet zien wat het is, maar ik zie dat er tranen over zijn wangen lopen en dat hij in stilte iets prevelt. Ik ben de drie treden naar zijn opkamertje opgelopen om hem te vertellen dat ik het skelet van een rat heb opgedolven; nu trek ik me snel en stil terug, ik sluit zijn deur weer, maar later, wanneer hij beneden koffiedrinkt, sluip ik naar boven en vind de afbeelding op zijn tafel: het is het schilderij van een naakte vrouw, die met haar rug naar de kijker ligt, een slanke vrouw met donkere haren, ze ligt op een soort sofa of bed voor een rode voorhang, haar vredig mijmerende gezicht is te zien in een spiegel die haar wordt voorgehouden door een cupido met een blauw lint over zijn schouder; prominent zijn haar slanke naakte rug en ronde billen. Dan verplaatst mijn blik zich naar de frΓͺle schouders, de fijn krullende haartjes in haar hals, dan weer naar de haast obsceen naar de kijker toegekeerde derriΓ¨re; geschrokken leg ik de afbeelding weer neer, ik loop naar beneden, daar is mijn grootvader in de keuken. Hij staat bij mijn moeder en zingt voor haar een liedje in het Frans, dat hij zich herinnert uit de oorlog.
β
β
Stefan Hertmans
β
Maddie mompelde een niet erg damesachtige verwensing.
'Zo, dat verwacht je niet te horen uit de mond van een prinses,' merkte Will op. 'Waar heb je die uitdrukking in 's hemelsnaam geleerd?'
'Van mijn moeder,' antwoordde ze kortaf.
Will knikte. 'Aha, natuurlijk. Vandaar.
β
β
John Flanagan (The Royal Ranger (Ranger's Apprentice #12 Ranger's Apprentice: The Royal Ranger #1))
β
Er is een ruim tweepersoonsbed dat mijn hele herinnering beslaat. Buiten, in de diepte, is het stil, op het geluid van een enkele passerende auto na. Een auto, zo laat nog, een veeg in de nacht.
Ik lig op mijn linkerzij, met mijn hand omklem ik de metalen rand. Ik druk mijn wang tegen het koele metaal. Wie op zijn linkerzij slaapt belast zijn hart, zegt mijn moeder.
Vanuit mijn positie aan de rand van het bed kijk ik recht de zwarte hemel in. De nacht is veraf en dichtbij. Het matras deint op en neer als een vlot op de oceaan.
Ik ben achttien, ik heb niets tegen de nacht. Maar dΓ©ze, terwijl ik er nog middenin ben, zou ik nu al uit mijn leven willen schrappen.
β
β
Tessa de Loo
β
Zonder mijn moeder was ik misschien wel een heel raar kind geworden. Ze bewaakte de rust en regelmaat in het huis. Mijn vader liet geen dag voorbijgaan of hij verzon iets nieuws. De zomerkermis in Beek, zelf pottenbakken in de Preekherengang, de geit van bomma in haar bedstede opsluiten, passanten opwachten achter de Helpoort en 'Boe' roepen. Voor kerst gaf hij me een beeld van een monnik, dat appelsap plaste als je op de kop duwde.
β
β
Marente de Moor (De Nederlandse maagd)
β
Het slapengaan werd uitgesteld. Aanleiding daartoe waren: de Muggen. De horren konden de beestjes niet tegenhouden. Er zaten overal gaatjes in. Dus werd gebruik gemaakt van een wondermiddel, 'citronelle' genoemd. Het werd royaal over de kussens gesprenkeld en, zo beweerden de volwassenen, de muggen zouden hen nooit meer bijten. Doch de muggen bleven de kinders steken. En elke ochtend opnieuw zaten ze vol met jeukende gezwellen. De citronelle had na een paar dagen haar magische werking verloren. Het kinderbloed was zoet en in overvloed aanwezig. Men ging dan over op azijn. Het gebeurde weleens dat een van de kinders in opstand kwam en verklaarde niet te zullen gaan slapen alvorens de laatste mug gedood was. Er begon dan een systematische verdelgingingsjacht. De muggen werden tegen het behang geplet, dan viel op hoeveel in vroeger jaren gedode beestjes hun sporen daarop al hadden achtergelaten. Alleen was het spatje bloed niet zo rood meer als van de vers-gedode beestjes. Het zag nu zwart-bruin.
De muggenjacht was steeds een jolige aangelegenheid die de kinders nogal opwond en er werd door zijn moeder dan ook radicaal een eind aan gemaakt. Ze zouden nu vast en zeker allemaal dood zijn. Ze hadden er op z'n minst wel twaalf gevangen.
Doch het mocht niet baten. 's Anderendaags had hij een gezwollen lip, zagen de benen van Nicole eruit als de Alpen en zat ook zijn moeder weer vol. Ze had een te kinderlijk bloed bewaard. Jeannot had medelijden met haar en met hen. Maar muggen maakten deel uit van de vakantie, daar was nu eenmaal niet aan te ontsnappen.
β
β
Eric de Kuyper (Aan zee: Taferelen uit de kinderjaren)
β
Hij ziet er anders uit alsof hij ongeveer honderd is.'
'Vind je?' antwoordde zijn moeder... 'Hoe oud denk je dat ik ben?'
Hal maakte een wegwerpgebaar en glimlachte.
'Ach mama, jij bent nog lang niet zo oud,' antwoordde hij geruststellend. 'Jij bent hooguit ergens in de zestig.'
Karina was in werkelijkheid achtendertig... In de zestig, ja hoor, dacht ze.
β
β
John Flanagan (The Outcasts (Brotherband Chronicles, #1))
β
Over deze dingen zal ik een roman schrijven, zeshonderd pagina's dik, waar ik vijf jaar over zal doen. Voor de laatste lezer die dan nog over is.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)
β
Toen ik in 1980 Jaws zag durfde ik een paar dagen niet in bad.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)