“
Ze was door haar schoonheid niet misvormd geraakt, dacht hij, zoals andere vrouwen die hij had gekend. Intelligente, schitterende vrouwen, maar het leek of schoonheid en intelligentie in een en hetzelfde wezen een diepe innerlijke gespletenheid veroorzaakten. Het duurde altijd even voor je het zag, maar daarna kon je het nooit niet meer zien. De literatuur hield ervan zulke vrouwen voor te stellen als tragische heldinnen, maar wanneer hij over hen las, gunde hij ze eigenlijk vooral een straf regime van psychofarmaca. In het echte leven was hij verliefd zolang ze in staat waren hun gespleten natuur te verbergen. Ze waren bovengemiddeld in alles - in gezelschap was niemand geestiger en in bed waren ze sensationeel, de wereld was hun voorstelling. Maar een voor een vielen ze uit hun rol, vroeg of laat; de entree van het tragische.
”
”