“
Met de eerste oogopslag had Onno gezien, dat daar niets stond of lag, zoals het toevallig was neergezet of terechtgekomen. Niet dat het er esthetisch leeg was, of angstig opgeruimd; het was er eerder vol, met boeken en mappen ook op de grond en op de kleine vleugel, maar nooit lag een groter boek op een kleiner, of een map op een boek, niets leek ergens anders te kunnen liggen, – als op een schilderij. Die harmonische compositie strekte zich ongedwongen uit tot alles in de suite; ook van een bepaalde stijl was geen sprake, er waren moderne dingen, antieke, halfantieke, maar alles paste bij elkaar en nergens stootte het oog op een belediging, zoals iets van gekleurd plastic, of een reclamefolder, of zelfs maar een balpen. Ook de schrijftafel lag vol boeken en paperassen, maar alles zorgvuldig gerangschikt, evenwijdig, haaks, zonder dat het een manische indruk maakte. Wat Onno ‘krankzinnigheid’ noemde, was bewondering voor iets dat hij zelf totaal miste in zijn dagelijks leven.
”
”