β
- Zo vreemd, zegt ze, dat wij hier nu samen zijn, onbegrijpelijk. Ik denk dikwijls dat er eigenlijk niet veel verschil is tussen leven en dromen. Het verschil is maar schijnbaar, doordat we, als we wakker zijn, alles veel te bevooroordeeld bekijken om te zien dat het leven ook een droom is.
β
β
Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen)
β
Het eerste waar Nederlanders aan denken, als ze iets willen verkrijgen dat hun eigen land niet oplevert, is niet het zelf te gaan maken, maar het te zoeken in den vreemde.
β
β
Willem Frederik Hermans (Au Pair)
β
Het is een vreemde gewoonte om te vragen of het gaat op momenten dat het duidelijk niet gaat. Maar misschien maakt juist dat iemand ernaar vraagt wel dat het iets beter gaat
β
β
Erik Rozing (De psychiater en het meisje)
β
Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond vanwaar ik niet verplant wil zijn?
β
β
Hella S. Haasse (Oeroeg)
β
Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje,
en alle beetjes die je stierf, 't is vreemd, maar die vergeet je.
Het is je dikwijls zelfs ontgaan.
Je zegt: ik ben wat moe, maar op een keer dan ben je
aan je laatste beetje toe.
β
β
Toon Hermans
β
sterven is het openen van een andere deur, een onbekende en nog nimmer betreden kamer van een vreemd huis
β
β
Louis Paul Boon (Zomerdagdroom: Erotisch poetisch proza)
β
Skoonheid is iets wonderliks en vreemds wat die kunstenaar al worstelend uit die chaos van die wereld haal.
β
β
W. Somerset Maugham
β
Wij geven onze eigen cultuur op uit angst voor de lange tenen van vreemde culturen die hier binnen komen.
β
β
Jean-Marie Dedecker
β
Ik lag op mijn arm tot er geen gevoel meer in zat en toen tilde ik hem op (met mijn nietgevoelloze arm) en legde hem op mijn borsten. Ik wilde weten hoe het voelde om een vreemde hand op je borsten te hebben. Het was wel aangenaam, maar wat weet ik er nou van? Ik zit vol rare verlangens om helder te kunnen denken. Moet ik mijn beha aan naar het feest?
β
β
Louise Rennison (Angus, Thongs and Full-Frontal Snogging (Confessions of Georgia Nicolson, #1))
β
Een van de vreemde dingen aan de dood, heeft Trudy ontdekt, is namelijk dat je in het kielzog ervan gewoon verdergaat alsof er niets gebeurd is. Het lijkt harteloos en verkeerd, maar nu de rituelen van de rouw afgehandeld zijn, hoeft Trudy alleen nog maar de enorme omvang van deze plotselinge verandering proberen te bevatten.
β
β
Jenna Blum (Het familieportret)
β
Een vreemde die geen vreemde meer is, begint de geliefde meteen te benauwen. - Amos Oz
β
β
Amos Oz (Judas)
β
Wat je gewend bent, ook al is het iets wat je uitholt, wegwist, bang maakt, voelt evengoed vreemd als het verdwijnt.
β
β
Griet Op de Beeck (Het beste wat we hebben)
β
Zijn kennis van vreemde talen was nihil. Eigenlijk moest hij dood.
β
β
Gerard Reve (Oud en eenzaam)
β
Dat is vreemd aan de liefde, de liefde is het medicijn dat je zonder diezelfde liefde niet nodig had.
β
β
Marijke Schermer (Liefde, als dat het is)
β
Het was fantastisch te leven in deze stad die gastvrij alles wat vreemd was opnam en zich graag gaf,
β
β
Stefan Zweig (De wereld van gisteren)
β
Veel is vreemd op deze wereld,
niets is vreemder dan de mens.
β
β
Sophocle (Antigone - Classiques et Patrimoine)
β
Zodra het land bevrijd was van de vreemde, had het Belgische volk opgehouden met iets te verlangen en te eisen, de passie was voldaan, het werd onverschillig, toen begon het rijk van de slimmeriken.
β
β
Louis Joseph Antoine de Potter
β
Met een verlegen grijns haal ik mijn schouders op. Zulke momenten hebben iets magisch: door een flinterdun draadje verbonden zijn met een vreemde. Dit soort dingen maken het universum opeens een stuk kleiner. Dat is zo mooi.
β
β
Becky Albertalli (The Upside of Unrequited (Simonverse, #2))
β
De tweeling is zestien,β zei EsmΓ©e. βDie vinden dit heel naar. Toch denk ik niet dat ze hem missen. Hij was er toch bijna nooit. En als hij er was, dan had hij alleen maar kritiek. Hij wil natuurlijk dat ze vwo doen, maar dat zit er echt niet in. Dat kan hij niet accepteren. Als hij nu iets over hun schoolprestaties zegt, dan roepen ze: βWat zeur je nou, pap! Jij gaat vreemd, terwijl wij alleen maar op de havo zitten. Ga lekker gauw terug naar je vriendin!
β
β
Martje van der Brug (Havo is geen optie)
β
Voor sommige mensen is geluk zoiets ongewoons, zo zeldzaam, nieuw of vreemd, dat ze er nooit van kunnen genieten als ze gelukkig zijn, maar altijd pas achteraf, als het besef komt dat ze toen, op dit of dat moment, gelukkig waren.
β
β
Marcel MΓΆring
β
Toen Socrates verteld werd dat iemand niet beter van een reis was teruggekeerd, zei hij: 'Natuurlijk niet, want die man had zichzelf meegenomen.' Waartoe gaan wij naar landen, verwarmd door een vreemde zon? Kan iemand mΓ©t zijn land ook zichzelf ontvluchten?
β
β
Michel de Montaigne
β
En zo kom je in de loop van de jaren (...) erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon.
β
β
Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen)
β
Het is vreemd met hoe weinig vertrouwen in geluk ik geboren ben. Heel jong al voorvoelde ik precies wat het leven zou worden. Het was als een weerzinwekkende etensgeur, die uit een keldergat ontsnapte. Je hoeft er niet van gegeten te hebben om te weten dat je er kotsmisselijk van wordt. - Gustave Flaubert
β
β
Gustave Flaubert (Haat is een deugd: een keuze uit de correspondentie)
β
En terwijl hij weer opstapte en langzaam verder fietste, bedacht hij hoe vreemd het was in dezelfde stad te wonen zonder elkaar ooit nog te zien, te spreken of zelfs maar iets van elkaar te horen, terwijl als de wegen die ze elk in de stad aflegden plotseling konden oplichten zou blijken dat die elkaar talloze malen hadden gekruist.
β
β
Stephan Enter (Winterhanden)
β
Alle volkeren voelen nu dat er een vreemde schaduw breed en zwaar boven hun leven hangt. Maar wij, die nog de wereld van de individuele vrijheid hebben gekend, wij weten en kunnen getuigen dat Europa zich ooit zorgeloos verheugde in zijn caleidoscopische kleurenspel. En wij gruwen als wij zien hoe vol schaduwen, duister, vol slavernij en kerkers onze wereld dankzij zijn suΓ―cidale razernij geworden is.
β
β
Stefan Zweig (De wereld van gisteren)
β
Ik krijg niet de indruk dat de Autodidact zin heeft om te praten. Wat kijkt hij me vreemd aan: hij kijkt niet om iets te zien, maar om een soort zielsgemeenschap tot stand te brengen. De ziel van de Autodidact is omhooggestegen en in in zijn fraaie, nietsziende ogen aan de oppervlakte gekomen. Hij wil dat mijn ziel hetzelfde doet, dat ze haar neus tegen de ruiten zal drukken: dan kunnen onze zielen beleefdheden uitwisselen.
β
β
Jean-Paul Sartre
β
Als je mij vraagt zijn er drie belangrijke stadia in de geschiedenis van de mens. In het eerste kende hij zijn eigen spiegelbeeld niet, evenmin als een dier dat kent. Laat een kat in een spiegel kijken en hij denkt dat het een raam is waarachter een andere kat staat. Blaast ertegen, loopt er omheen. Op den duur is hij niet meer geΓ―nteresseerd; sommige katten tonen zelfs nooit enige belangstelling voor hun spiegelbeeld. Zo zijn de eerste mensen ook geweest. Honderd procent subjectief. Een βikβ dat zich vragen kon stellen over een 'zelfβ bestond niet. Tweede stadium: Narcissus ontdekt het spiegelbeeld. Niet Prometheus die het vuur ontdekte is de grootste geleerde van de Oudheid, maar Narcissus. Voor het eerst ziet 'ikβ zich 'zelfβ. Psychologie was in dit stadium een overbodige wetenschap, want de mens was voor zichzelf wat hij was, namelijk zijn spiegelbeeld. Hij kon ervan houden of niet, maar hij werd niet door zichzelf verraden. Ik en zelf waren symmetrisch, elkaars spiegelbeeld, meer niet. Wij liegen en het spiegelbeeld liegt met ons mee. Pas in het derde stadium hebben wij de genadeslag van de waarheid gekregen. Het derde stadium begint met de uitvinding van de fotografie. Hoe dikwijls gebeurt het dat er een pasfoto van ons gemaakt wordt waarvan wij evenveel houden als van ons spiegelbeeld? Hoogst zelden! Voordien, als iemand zijn portret liet schilderen en het beviel hem niet, kon hij de schuld aan de schilder geven. Maar de camera, weten wij, kan niet liegen. En zo kom je in de loop van de jaren, via talloze fotoβs, erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon. De angst dat andere mensen hem zien zoals hij is op die fotoβs die hij niet kan endosseren, dat ze hem misschien nooit zien zoals het spiegelbeeld waarvan hij houdt, heeft de menselijke individu versplinterd tot een groep die uit een generaal plus een bende muitende soldaten bestaat. Een Ik dat iets wil zijn - en een aantal schijngestalten die het Ik onophoudelijk afvallen. Dat is het derde stadium: het voordien vrij zeldzame twijfelen aan zichzelf, laait op tot radeloosheid. De psychologie komt tot bloei.
β
β
Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen)
β
Zo wist en wilde de verwarde niets anders meer dan de aanstichter van het vuur dat in hem brandde zonder ophouden te achtervolgen, over hem te dromen wanneer hij er niet was en naar de wijze van de verliefden louter tegen zijn schaduwbeeld tedere woorden te fluisteren. Eenzaamheid, de vreemde omgeving en het geluk van een late en diepe roes moedigden hem aan en haalden hem ertoe over om van zichzelf ook het meest bevreemdende zonder schaamte of blozen te accepteren, (...)
β
β
Thomas Mann (Death in Venice)
β
En er rees in him een vreemde verwondering op, een verwondering, dat een mens steeds zichzelve, steeds zijn eigen individu was, zonder zich ooit te kunnen verwisselen in de persoonlijkheid van een ander. Dikwijls, zonder de minste aanleiding, doemde die verwondering bij hem op, te midden van de vrolijkheid der anderen en vulde zij hem met een grote verveling bij de gedachte aan het onherroepelijke noodlot, dat hij steeds Vincent Vere was en wezen zou, dat hij nimmer herboren kon worden in een geheel ander schepsel, dat ademde onder geheel andere omstandigheden in een geheel anderen kring. Hij zou graag verschillende gemoedslevens hebben doorleefd, in verschillende eeuwen hebben bestaan, en in telkens wisselende metamorfozen zijn geluk hebben willen zoeken. En dat verlangen scheen hem tegelijkertijd zowel zeer kinderachtig, om de bespottelijke onmogelijkheid, als zeer verheven, om de grootse onbereikbaarheid, die het omvatte, en hij meende, dat niemand dan hij zulk een verlangen koesterde en gevoelde zich zeer hoog boven andere mensen geplaatst... In die mijmering van hem, of de drie anderen zeer ver van hem waren, als van hem gescheiden door den nevel van rook... Een gevoel van lichtheid doorzweefde eensklaps zijn hersenen; het werd, of hij elk voorwerp met heller kleuren zag, hun gelach en gepraat harder hoorde klinken in zijn oor, als op een plaat van metaal, den geur van de tabak, vermengd met een aroom van gestorten wijn, in meer scherpte rook, terwijl de anderen in zijn slapen en zijn polsen klopten, alsof zij barsten zouden...
β
β
Louis Couperus (Eline Vere)
β
Ik kwam tot de conclusie dat overspel er is om gepleegd te worden. Ik vermoed dat ik nooit een sul heb gehad die zich uitsluitend aan mijn verering wijdde, en zelf ben ik ook vaak verleid door het fruit van een ander, hoewel ik er wel eerlijk bij moet zeggen dat ik van mijn eigen (theoretisch uitstekend onderbouwde) buitenechtelijk biologieles nooit een blijvende natte plek in mijn pyjamabroek overhield, maar dat ik van het overspel van mijn vriendjes doodverlangend bedroefd kon zijn, zelfs bijna - of beter juΓst - als ze me bezwoeren dat het neuken van een vreemde vrouw 'niets voorstelde'. Als het niets voorstelde, vroeg ik me dan altijd hysterisch schreeuwend af, waarom deed je het dan, onmens?!
β
β
Ronald Giphart
β
Nodig is toch alleen: eenzaamheid, een grote innerlijke eenzaamheid. Zichzelf aan de tand voelen en urenlang niemand ontmoeten, dat moet men kunnen bereiken. Eenzaam zijn zoals je als kind eenzaam was toen de volwassenen in zaken verwikkeld rondliepen die belangrijk en groot leken, omdat de grote mensen er zo bedrijvig uitzagen en je van hun doen en laten niets begreep. En als je dan op een dag inziet dat hun bezigheden armzalig zijn, hun beroepen verstard en niet meer verbonden met het leven, waarom dan niet er met de ogen van een kind naar blijven kijken als naar iets vreemds, en wel vanuit de diepte van je eigen wereld, vanuit de weidsheid van je eigen eenzaamheid, die zelf werk is, status en beroep?
- Rome, 23 december 1903
β
β
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
β
Van Hermans wordt al 1Β½ of 2 jaar een roman aangekondigd, maar ik zie nergens iets ervan, ook geen voorpublikaatsies. Louis Paul Boon schrijft niet meer, maar schildert nu. Richard Minne is dood, Jan van Nijlen is dood, Pierre Kemp is dood. Het holle vat Mulisch is van eigen verbeelding gebarsten, Wolkers absoluut ongenietbaar geworden. Het zo geestdriftig begroete talent Hamelink is verzand. De gehele markt, de gehele Nederlandse levende literatuur is voor mij β een gek idee, net alsof je een heel groot strandbad of koncertzaal voor jezelf alleen hebt. Het is niet echt leuk, & je wordt er nerveus van. Autorijden terwijl er nergens ook maar iemand op de weg is, dagen, jaren lang. Toch moet je rechts blijven houden, richting aangeven etc. etc. Vreemd, heel vreemd. Kwam Willem Frederik Hermans maar eindelijk weer eens met iets groots.
β
β
Gerard Reve (Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel)
β
Als puber had ik eens ergens gelezen dat gevangenen in hun eenzaamheid troost zochten bij hun eigen hand en om de opwinding groter te maken eerst een kwartier op die hand gingen zitten, de rukhand, niet om hem op te warmen maar om hem ongevoelig te maken, doof en kloppend, en als ze zich dan met die hand beroerden was het of een ander hen aanraakte.
Misschien had ik het niet gelezen, maar was het mij met hese stem verteld in een kring geilpompers achter het fietsenhok van de school. Maar ik weet nog hoe opwindend het klonk en dat ik diezelfde dag mijn hand onder mijn billen plette, op een van onze houten stoelen, en dat hij eerst pijn deed en daarna koud werd en tintelde alsof het bloed eruit werd geduwd, en toen ik hem weer vrijliet was hij wit en vreemd, hij sliep.
De hand zocht mij, nee, niet daar waar gewoonlijk de opwinding van een veertien-, vijftienjarige broeit, maar hij aaide over mijn wang, mijn nek, hij kroop onder mijn hemd, streelde mijn blote schouder en ik verbeeldde me dat het mijn moeder was. Ik hield van die hand. En ik moest huilen.
β
β
Adriaan van Dis
β
De jongeman, die de toekomst niet kent, ziet het leven als een soort episch avontuur, een odyssee over vreemde zeeΓ«n en langs onbekende eilanden, waarin hij zijn krachten zal beproeven en bewijzen, en aldus zijn sterfelijkheid zal leren kennen. De man van middelbare leeftijd, die de toekomst heeft geleefd waarover hij eens droomde, ziet het leven als een tragedie, want hij heeft gemerkt dat zijn krachten, hoe groot ze ook waren, niet opgewassen zijn tegen de krachten van het toeval en de natuur, die hij voorziet van de namen van de goden, en heeft geleerd dat hij sterfelijk is. Maar de man op leeftijd moet, als hij de hem toegewezen rol goed speelt, het leven als een komedie zien. Want zijn triomfen en zijn mislukkingen voegen zich aaneen, en de een is niet meer aanleiding voor trots of schaamte dan de andere, en hij is noch de held die zichzelf ten overstaan van die krachten bewijst, noch de hoofdpersoon die erdoor wordt vernietigd. Net als elk armzalig, meelijwekkend omhulsel van een acteur, leert hij inzien dat hij zoveel rollen heeft gespeeld dat hij zichzelf niet meer is.
β
β
John Williams (Augustus)
β
Wat er daarna gebeurde, doet misschien wat onwaarschijnlijk aan, maar de lezer moet maar van me aannemen, dat het werkelijk heeft plaatsgevonden. Ze bleef even staan, draaide zich weer om en keek me aan. Ik zette mijn voet op de onderste tree en greep haar ruw bij de arm. Toen trok ik haar omlaag naar me toe. Ze kwam struikelend naar beneden en een ogenblik stonden we samen onder aan het trapje; ik hijgde en hield haar arm in een knellende greep - zij was gespannen en keek me woedend aan. Toen ik me het hele geval later weer voor de geest haalde, had ik de zinsbegoocheling, dat haar gezicht toen en gedurende de volgende ogenblikken zwart was geworden.
Plotseling maakte ze een heftig rukkende beweging en probeerde haar arm vrij te krijgen. Het was vreemd, dat ze er eigenlijk volstrekt niet verbaasd uitzag. Terwijl ze rukte, greep ik haar anders beet en draaide haar om, waarbij ik haar arm achter haar rug wrong. Daarop schopte ze me heel hard tegen mijn schenen. Ik duwde haar pols omhoog naar haar schouderblad en wist haar andere pols te grijpen. Ik hoorde, dat ze naar adem snakte van pijn. Ik stond nu achter haar en toen ik met meer kracht op haar arm drukte, kwam ze met haar volle gewicht achterover tegen me aan te hangen. Weer schopte ze me, wat bijzonder pijnlijk aankwam.
β
β
Iris Murdoch
β
... Eenmaal in de tuin merkte ze dat ze al haar kleren uittrok. Het verbaasde haar een beetje haar handelingen zoveel eerder plaatsvonden dan haar gewaarwording ervan. Al haar bewegingen leken een volmaakte expressie van luchtigheid en gratie. 'Kijk uit,' zei een deel van haar. 'Doe voorzichtig.' Maar het was hetzelfde deel dat ook waarschuwde wanneer ze te veel dronk. Op dat moment was het zinloos. 'Gewoonte,' dacht ze. 'Altijd als ik op het punt sta gelukkig te worden, klem ik me vast in plaats van me te laten gaan.' Ze schopte haar sandalen uit en stond naakt in de schaduwen. Ze voelde hoe er een vreemde intensiteit in haar werd geboren. Toen ze de rustige tuin rond keek had ze de indruk ze voor het eerst sinds haar jeugd voorwerpen duidelijk zag. Opeens was het leven daar, ze stond er middenin, en zat er niet door een raam naar te kijken. De waardigheid die ze ontleende aan het gevoel deel te hebben aan de kracht en de grootsheid van het leven, kwam haar vertrouwd voor, maar het was jaren geleden dat ze voor het laatst gevoeld had. Ze stapte in het maanlicht en waadde langzaam naar het midden van de vijver. De bodem was glibberig door de klei, het water kwam tot haar middel. Toen ze zich helemaal onderdompelde, dacht ze: 'Nooit word ik meer hysterisch.' Ze voelde dat ze dat soort spanning, die mate van zorg om haarzelf, nooit meer zou bereiken in haar leven. (p. 180-181)
β
β
Paul Bowles (The Sheltering Sky)
β
En jij? Jij bent de vreemde hier, je blijft hier komen omdat je niet weet waar je anders naartoe moet, dΓ‘t is de realiteit, verdorie, eindelijk heb je het tegen jezelf gezegd.
β
β
NiccolΓ² Ammaniti (Il momento Γ¨ delicato)
β
het is jammer, dat ons alleen maar feiten over de mens worden medegedeeld - wij hebben feiten teveel - het is iets anders wat we omtrent de mens verlangen te weten - onze gedachten, die vreemde, welke nog steeds de oorsprong zijn van ons onbegrijpelijke gedrag.
β
β
Louis Paul Boon (Summer in Termuren)
β
t Is vreemd, in al die jaren heb ik niet geweten dat het op kantoor zo gezellig kan zijn. In die kaas moest ik stikken, terwijl ik hier, tussen twee briefjes in, even kan luisteren naar innerlijke stemmen.
β
β
Willem Elsschot (Kaas)
β
Een kanttekening van het strand.
Hallo.
Ik ben het strand.
Ontstaan door golven en stromingen.
Ik ben gemaakt van geΓ«rodeerd gesteente.
Ik lig vlak aan zee.
Ik ben er al miljoenen jaren.
Ik was er al toen het leven zelf ontstond.
En ik moet je iets vertellen.
Je lichaam kan me niets schelen.
Ik ben een strand.
Het kan me echt geen reet schelen.
Je vetpercentage boeit me absoluut niet.
Dat je buispieren zichtbaar zijn, maakt geen indruk op me.
Het laat me koud.
Je bent een van de tweehonderdduizend generaties mensen.
Ik heb ze allemaal langs zien komen.
De generaties na jou zal ik ook zien.
Dat zullen er minder zijn. Sorry.
Ik hoor wat de zee me influistert.
(De zee haat jullie. De vergiftigers. Zo noemt hij jullie. Ik weet het, een beetje melodramatisch. Maar dat is wat jullie voor de zee zijn. Drama.)
En ik moet je nog iets zeggen.
Ook de andere mensen op het strand zijn niet geboeid door jouw lijf.
Echt niet.
Ze kijken naar de zee, of zijn druk bezig met hun eigen uiterlijk.
En als ze wel iets van je vinden, wat kan jou dat schelen?
Waarom maak je je zorgen over de meningen van een vreemde?
Doe wat ik doe. Laat het van je afglijden.
Je mag jezelf zijn.
Gewoon zijn.
Gewoon stranden.
β
β
Matt Haig (Notes on a Nervous Planet)
β
Ieder van ons is geboren met een dosis zuiverheid, voorbestemd om bedorven te worden door de omgang met mensen, door die zonde tegen de eenzaamheid. Want ieder van ons doet het onmogelijke om niet aan zichzelf overgeleverd te zijn. De medemens is geen noodlot maar een uitnodiging tot verval. We zijn niet in staat om onze handen proper en onze harten bestendig te houden, en we bezoedelen ons in het contact met vreemd zweet, we wentelen ons, dorstend naar walging en verlangend naar pestlucht, in het slijk van eensgezindheid.
β
β
Emil M. Cioran
β
... Gino Fosse vond deze vreemde afbeeldingen van martelaren fascinerend. Hij had uren in de San Stefano Rotondo, niet ver van de villa Celimontana, zitten kijken naar de vaklieden die de verbijsterende schilderingen op de muren daar restaureerden. Deze afbeeldingen spraken tot hem, zeiden iets dat hij niet helemaal begreep. Op de lippen van de martelaren lag op het moment dat zij de kwellingen doorstonden, een raadselachtig eeuwig geheim dat ze na al die jaren nog met hem zouden kunnen delen als hij de sleutel maar wist.
β
β
David Hewson (A Season for the Dead (Nic Costa, #1))
β
Al in de vroege ochtend, het was bijna nog nacht, had Gregor de gelegenheid de kracht van zijn zojuist genomen besluiten te toetsen, want vanaf de gang opende zijn zuster, bijna volledig aangekleed, de deur en keek nieuwsgierig naar binnen. Zij kon hem niet dadelijk vinden, maar toen zij hem onder de canapΓ© ontdekte - God, hij moest toch Γ©rgens zijn, hij had toch niet kunnen wegvliegen - , schrok zij zo, dat zij, zonder zich te kunnen beheersen, de deur van buitenaf weer dichtsloeg. Maar alsof zij berouw had van haar handelwijze, deed zij de deur meteen weer open en kwam, als ging het om een ernstige zieke of zelfs een vreemde, op haar tenen binnen. Gregor had zijn kop tot vlak aan de rand van de canapΓ© naar voren geschoven en observeerde haar. Of zij wel zou merken dat hij de melk had laten staan, en wel allerminst uit gebrek aan eetlust, en of zij ander voedsel zou komen brengen, dat meer aan zijn wensen tegemoet kwam? Als zij het niet uit zichzelf deed wilde hij liever verhongeren dan haar erop attent te maken, hoewel hij eigenlijk een geweldige aandrang voelde om onder de canapΓ© vandaan te schieten, zich aan zijn zusters voeten te werpen en haar om wat lekker eten te smeken. Maar zijn zuster zag dadelijk tot haar verbazing de nog volle kom, waaruit alleen rondom een beetje melk was gemorst, zij nam hem meteen op, weliswaar niet met haar blote handen maar met een lap, en droeg hem de kamer uit. Gregor was uiterst nieuwsgierig wat zij ter vervanging zou brengen en hij maakte zich daar de meest uiteenlopende voorstellingen van. Nooit had hij echter kunnen raden wat zijn zuster in haar goedheid werkelijk deed. Zij bracht hem, om zijn smaak te onderzoeken, een hele keur aan spijzen, op een oude krant uitgespreid. Er was oude, half verrotte groente; botten van het avondeten in een gestolde witte saus, wat rozijnen en amandelen; een kaas die Gregor twee dagen tevoren oneetbaar had verklaard; een stuk droog brood, een met boter besmeerd stuk brood en een met boter besmeerd en gezouten stuk brood. Bovendien zette zij bij dit alles ook nog de waarschijnlijk definitief voor Gregor bestemde kom neer, waarin zij water had gegoten.
β
β
Franz Kafka
β
Heel lang geleden luisterde de mens vol verwondering naar de regelmatige slagen in zijn borst en had geen idee wat het was. Hij kon zichzelf niet identificeren met zoiets vreemds en onbekends als een lichaam. Het lichaam was een kooi waarin iets keek, luisterde, vreesde, piekerde en zich verbaasde; dat iets, dat restant nadat het lichaam buiten beschouwing werd gelaten, was de ziel.
β
β
Milan Kundera (The Unbearable Lightness of Being)
β
In de verte schreeuwde een patiΓ«nt. Vreemd hoe iets wat niet hard klonk toch onmiskenbaar schreeuwen bleef, al heeft het maar een fractie van het volume
β
β
Griet Op de Beeck (Het beste wat we hebben)
β
Ik heb onvoldoende grond om al van kleins af aan meer te voelen voor flats dan voor feestjes. Om verjaardagen te haten en op een vreemde manier jaloers te zijn op mensen die overlijden. Vroeger was ik gebiologeerd door kinderen die iets ergs meemaakten. Ik dacht: als mij zoiets overkomt dan snap ik wat ik nu voel. Alles is erg. Dat gevoel snap je niet als feitelijk alles niet erg is. Ik snap het eigenlijk nog niet.
β
β
Femke Schavemaker (Karkas)
β
Will, ik houd van je.
Alyss
β¦
Hij was zich bewust van een vreemd gevoel, een gevoel dat hij al een hele tijd niet had gehad. Toen wist hij ineens wat het betekende en hij glimlachte.
Hij was gelukkig.
β
β
John Flanagan (The Siege of Macindaw (Ranger's Apprentice, #6))
β
Evanlyn opende haar mond om te schreeuwen... Vreemd, dacht ze, dat ze haar helemaal hierheen hadden gebracht, haar de nacht aan een boom hadden vastgebonden, en haar nu zouden doden.
Wat een zinloze manier om dood te gaan.
β
β
John Flanagan (The Battle for Skandia (Ranger's Apprentice, #4))
β
Zo, kijk nou eens wat de kat me komt brengen,' zei hij opgewekt. 'Hoe kom jij in 's hemelsnaam hier terecht, Halt?'
'Wij zijn gekomen om je te bevrijden,' antwoordde de oude Jager.
De oberjarl keek vragend naar de leren riemen waarmee zijn vrienden waren vastgebonden. 'Nou, je hebt daarvoor een vreemde tactiek verzonnen dan.
β
β
John Flanagan (Erak's Ransom (Ranger's Apprentice, #7))
β
Dirk:
Het paard knippert niet eens. Het weet alles al, alles wat er te weten valt. Terwijl steeds meer dingen mij vreemd voorkomen de laatste tijd. Zoals ik hier aan God sta te denken. Ik wrijf over zijn neus en opeens denk ik: kun je door gewoon niet meer mee te doen wel een einde maken aan een gevecht? Dat hij daarboven nog steeds klappen uitdeelt. Dat hij wacht tot ik weer op mijn benen ga staan en het gevecht weer aanga.
Het vreemde in mijzelf. Ik pak mijn kwast en schrijf mijn naam naast die van hem.
β
β
Machteld Siegmann (De kaalvreter)
β
Volgens Snær Magnason, die iets later ook het boek Tijd en Water schreef, leven we in mythologische tijden. 'De machtigste krachten van de aarde hebben de geologische tijd verlaten en veranderen nu op menselijke schaal', schrijft hij. 'Veranderingen die voorheen honderdduizend jaar duurden, voltrekken zich nu in honderd jaar. Zo'n snelheid is mythologisch; het beïnvloedt al het leven op aarde, de wortel van alles wat wij denken, kiezen, produceren en geloven. Het beïnvloedt iedereen die we kennen, iedereen van wie we houden.'
We zijn als mensheid een vreemd en onbekend terrein binnengetreden: de duizelingwekkende uitgestrekte geologische tijd van het Antropoceen, de 'diepe tijd'. Wat lang als ogenschijnlijk neutrale en rustige achtergrond guneerde, de aarde, begint zich steeds meer op de voorgrond van ons bewustzijn te manifesteren. Felix en zijn generatie zijn dus niet alleen kinderen van deze eeuw, maar ook kinderen van de diepe tijd: ze groeien op in een tijdsgewricht waarin de menselijke tijd de geologische tijd doorkruist. Of simpeler gezegd: waarin wij opeens beseffen dat wij, de mensheid, niet los van de immense geschiedenis van de aarde staan, maar er de meest recente fase in zijn: we zijn onszelf in het gesteente van de aarde aan het inschrijven. Zullen wij er over 3000 jaar, als er meerdere lagen aan gesteenten bij zijn gekomen, nog steeds zijn?
β
β
Ruben Jacobs (De eeuw van Felix)
β
Bomen zijn mij altijd verdomd dierbaar geweest, ik kan gerust zeggen dat zij het zout waren van mijn ziel, ik kan mij bijvoorbeeld verliezen in het delicaat verlatene van een tak tegen een winterhemel zo grauw als een schar als geen die ik ken en kende. De bomen van mijn jeugd, voor het slaapkamerraam, behoren dan ook tot mijn allerdiepste herinneringen, ze zijn vervlochten met koorts, droefenis, zorg en zacht bewegende schaduwen op het behang. Ook aan maanverlichte nachten heb ik de beste herinneringen, als het te heet was om te slapen en ik de vreemde schaduwen over de muur zag kruipen naar het plafond om ten slotte mijn raam donker te bevleugelen. Om nog maar niet te spreken van het herfstlicht, dat als geen ander een eik kan doorschieten met roodhete stralen, of glanst over een olm als over een rots in zee, of zich slaperig verstrikt in een wilg.
β
β
Willem Brakman (Leesclubje (Dutch Edition))
β
De toename van het aantal niet-westerse vreemdelingen β meer specifiek van de moslims onder hen β leidt in heel Europa tot de wijd verspreide perceptie dat het er veel meer zijn dan er in werkelijkheid zijn. Het onderzoeksbureau Ipsos Mori publiceert jaarlijks de zogenaamde Index of Ignorance. Daaruit blijkt dat mensen behoorlijk last hebben om een aantal fenomenen die typisch zijn voor de postmoderniteit correct in te schatten. Op de vraag hoeveel immigranten er in hun land zijn antwoorden Italianen dat het om 30 procent gaat, terwijl het er slechts 7 procent zijn. (Met βmigrantenβ bedoelen de onderzoekers personen met een vreemde nationaliteit, niet de etnische afkomst.) De Amerikanen zitten er 19 procent naast: ze denken dat het om 32 procent gaat terwijl het er in werkelijkheid slechts 13 procent zijn. Van de ondervraagden uit 14 landen zitten de Belgen er als derde het verst naast. In BelgiΓ« hadden op 1 januari 2015 1,26 miljoen of 11,20 procent van de bevolking een vreemde nationaliteit (dus niet verwarren met de etnische herkomst, want dan gaat het om 1,8 miljoen of 16 procent van de bevolking). De ondervraagde Belgen dachten dat het om 29 procent ging en zaten er dus bijna 18 procent naast. AustraliΓ«rs en Zweden zaten het minst fout, maar toch ook met een overschatting van 7 procent. Op de vraag hoeveel procent moslims er in hun land zijn zaten de Belgen er het verst naast. Ze dachten dat het om 29 procent ging, terwijl het er in werkelijkheid net geen 5 procent zijn, een fout van 24 procent. De Fransen maakten een fout van 23 procent, de Britten en Italianen van 16 procent, de Amerikanen van 14 procent. Minst slecht scoorden de Polen met een overschatting van 5 procent en de Japanners met een overschatting van 4 procent. De onderzoekers concludeerden: βPeople (β¦) massively overestimate the proportion of Muslims.
β
β
Jean Pierre Van Rossem
β
Jonathan Pennington laat zien hoe Jezus iedere zaligspreking belichaamt. Als je wilt zien hoe een mens tot bloei komt, hoe zegen er uit ziet, kijk dan naar Jezus, de man van smarten. Hij leefde een onaangenaam leven in armoede, trouwde nooit, had geen seks, en stierf in pijn, verlaten door zijn vrienden, in relatieve onbekendheid. Hij is het verbazingwekkende beeld van de Gezegende, Gods gezalfde. Jezus kennen is leren wandelen op zijn vreemde pad van bloei, van overvloedig leven.
β
β
Tish Harrison Warren (Bidden in de nacht: Voor wie werken, waken en wenen)
β
De vloer is leeg. Vreemd.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
Thans is onze uitvoer bijna uitsluitend toevertrouwd aan vreemde handen. Men dient na te gaan, waarom het zoo is, en de middelen te zoeken om het geld, dat wij aan commissionarissen van Havre, Hamburg, Rotterdam of Londen geven, door Belgen te laten winnen en voor ons land te behouden. Ook dient men, zooals ik zegde, aanzienlijk te vermeerderen het bedrag onzer plaatsingen in den vreemde en deze zouden, naar het gevoelen onzer consuls, vertiendubbeld kunnen worden.
β
β
Leopold II
β
Men kan zich in een vreemd land bv
nutteloos gaan uitsloven, zich gaan
bedienen van de taal en zelfs praat
uitlokken in de openbare vervoermiddelen
om erger te voorkomen.
Ik herhaal: men kan zich natuurlijk best
nutteloos gaan uitsloven. Maar kijkend
uit de ramen wandelen er slechts enkele
goed uitziende heren door de straat.
Zij bezitten zoveel voeten dat zij
onmogelijk kunnen omwaaien, maar ze
bewegen zich te snel om nuttig gebruik
te kunnen maken van hun luwte. Men kan
zich in een vreemd land nutteloos gaan
uitsloven.
β
β
Frank Koenegracht (De verdwijning van Leiden: Gedichten 1971-1981)
β
De verontwaardiging, die door de wereld huivert, is vreemd, omdat zij minder verontwaardigd is over honderdduizenden menschelevens dan over een kathedraal. Maar hare vreemdheid openbaart ons plotseling het onbetwistbaar ideaal in de Menschheid. Zij openbaart ons onszelve.
β
β
Louis Couperus (Brieven van den nutteloozen toeschouwer)
β
God is βn vreemde Kunstenaar. Hy skilder skilderye wat self ook kan skilder.
β
β
Jaco Strydom
β
Het is eigenlijk allemaal vreemd aan onze welvaartsmaatschappij, waar het geloof in de onbevlekte gevangenis heeft plaatsgemaakt voor het geloof in smetteloos wit wasgoed bij zestig graden in voorwas en hoofdwas. De zweetdoek van Veronica schijnt nu ook al bij 30 graden blinkend wit te krijgen te zijn. Wie denkt nog aan de spons met edik bij een rijkelijk gefarceerde kalkoen. Toch is onze maatschappij de wreedste die er ooit geweest is. Honderdduizenden slachtoffers worden jaarlijks geofferd op de piramiden van onze snelwegen, zinloos en zonder ritueel. Geen priester snijdt met precisie met een mes van obsidiaan het hart uit de borstkas van de slachtoffers. Het hele menselijk leven wordt bij een geringe botsing al samengeperst tot een brok onbehouwen conserven.
β
β
Jan Wolkers (De Onverbiddelijke Tijd)
β
Zenith maakte een vreemd geluid en wendde snel haar gezicht af.
'Moet je nou lΓ‘chen?'
'Sorry!' De heks slaagde er niet in haar vrolijkheid te verbergen. 'Het is gewoon dat ik, na alles wat we hebben meegemaakt, niet kan geloven dat het een tΓ³Γ©spraak is die je zo nerveus maakt.
β
β
Aisling Fowler (Spreeuw en de Lichtgrot (Vuurbloed, #3))
β
Hoe vreemd was het dat wij, sinds de oerknal, terechtgekomen waren op een dansvloer waar drie juryleden rondliepen en ons een punt minder gaven omdat ik mijn linkerteen niet genoeg naar buiten draaide?
β
β
Nicolien Mizee (De porseleinkast (Faxen aan Ger #2))
β
Vrees
buiten ritselt triest de regen
- de wind huilt cynisch door de nacht
- o lang verzwegen
Noodlot dat mij wacht
starend dwaal ik door de zwarte nacht
dof slaat mijn voetstap door de zwarte straat
- o hart in mij dat nu nog slaat:
- eens komt de nacht
het water van de gracht is zwart
- o vreemd verdriet in 't lege hart-
zwart is het water van de gracht
- dit is de nacht
β
β
H.H. ter Balkt
β
Radio
Wind en regen om mij heen.
Landschap uitgehakt in steen.
Modderweg door bomenrij.
Bloedgang in een doodsvallei.
Ik ben in dit verlaten niet
een regelmatig mechaniek.
Het hart wordt in zijn bloedportiek
een vreemd, verwezen lied.
β
β
H.H. ter Balkt (In de waterwingebieden: Gedichten 1953-1999 (Dutch Edition))
β
Al jaren reis ik, en al die jaren vraag ik me af waarom. Belangstelling voor vreemde landen heb ik niet. In feite houd ik alleen van mij verplaatsen, of verplaatst worden, door een vreemd, bij voorkeur dunbevolkt landschap. Ik hou van vertrekken, niet van aankomen.
β
β
August Willemsen
β
Soms wou ik, dat alles voorbij was. Dit zijn vreemde dagen. Je beleeft de geschiedenis uit de eerste hand, de dingen die later in de geschiedenisboekjes zullen staan. Maar van dichtbij lossen ze zich op in zorg en angst.
β
β
Marta Hillers (A Woman in Berlin: Eight Weeks in the Conquered City: A Diary)
β
Wie is nu dichter en wie niet? Gij en ik kunnen het zijn, zonder het misschien zelf te weten! In u kan een verlangen zijn, een vreemde stuwkracht die u naar de pen doet grijpen om neer te schrijven wat ge gezien, gehoord en zeer diep gevoeld hebt. Het moet niet altijd in rijm zijn om kunst te zijn.
β
β
Louis Paul Boon
β
Hoe zou ik nog een stijve krijgen naast zo'n bodemloze kut waar meer vreemde leuters in verdwijnen dan drollen in een riool?
β
β
Tom Lanoye (Het goddelijke monster (Monstertrilogie, #1))
β
Een leerling wordt jarenlang voor aap gezet door een leraar - door een inferieure, middelmatige intelligentie. Op een dag komt de uitgedaagde leerling het klaslokaal binnen om verhaal te halen. Hij herstelt het natuurlijk evenwicht. Soms slaat zo'n leerling door en wreekt zich op de hele school. Op de onschuldigen. Objectief gezien zijn het misschien de onschuldigen, maar uiteindelijk gaat het om de meelopers die hier een koekje van eigen deeg krijgen. De brave leerlingen, de uitslovers die gedurende al die schooljaren alles in het werk hebben gesteld om bij de leraren in de smaak te vallen. De slappelingen die zich hebben verlaagd. In de nabeschouwingen wordt alle aandacht meteen op de daders gericht. Die zouden zich al vele jaren vreemd hebben gedragen. Die hebben uiteraard naar gewelddadige films gekeken en nog gewelddadiger spelletjes gespeeld op hun Playstation. In hun boekenkasten en in de laden van hun bureaus worden de verkeerde boeken aangetroffen. BiografieΓ«n van Hitler en Mussolini. Uiteraard kleedden ze zich ook nog eens raar of extravagant en waren ze contactgestoord omdat ze niet meededen met allerlei sociale activiteiten op school. Je kunt je alleen afvragen wie er meer contactgestoord is: de leerling die met rust gelaten wil worden, of de leerling die zich vrijwillig opgeeft voor allerlei debiele activiteiten waarmee hij zijn "sociale vaardigheden" kan ontwikkelen.
β
β
Herman Koch (Geachte heer M.)
β
Een wilde kat gleed zachtvoetig door de bosjes, een vreemd uitziende kat met een korte krulstaart. Hij bleef staan en staarde naar het meisje, met intense gele ogen, en glipte toen weer door het struikgewas weg. Het meisje kwam overeind en ging staan, haar gezicht straalde bovenaardse verrukking uit.
β
β
Alison Baird (The Witches of Willowmere)
β
Ik weet nog goed dat mijn vader op een dag een arm om me heen sloeg, het was warm, we aten ijs in de achtertuin, hij nam een hap van zijn ijs en zei dat hij het zo vreemd vond dat hij het decor was voor mijn jeugd. Hij zei dat hij en ik ieder moment, zelfs het eten van een ijsje, op een andere manier zouden herinneren. Hij herhaalde: in jouw verhalen zal ik het decor zijn.
β
β
Maartje Wortel (Er moet iets gebeuren)
β
Het gezicht in de spiegel was dat van een vreemde. En ze benijdde haar. Want dat vreemde meisje was veilig in haar wereld van glas.
β
β
Monika Feth (Der MΓ€dchenmaler (Jette WeingΓ€rtner #2))
β
Leesvaardigheid in drie moderne vreemde talen (Frans, Duits, Engels); is dat geen gepasseerd station? Het gepasseerde station roept het beeld op van een reisdoel dat onbereikbaar is geworden doordat de trein er voorbij is gereden. Maar zo onomkeerbaar zijn treinreizen niet. Wie in de laatste trein naar Uithuizermeeden in slaap valt en wakker wordt in Roodeschool (het eindpunt), heeft alle reden zijn lot bitter te beklagen. Toch hoeft hij niet de rest van zijn leven in Roodeschool te slijten. De volgende morgen gaat weer een trein richting Groningen. De onfortuinlijke reiziger kan alsnog zijn reisdoel bereiken door in Uithuizermeeden uit te stappen.
β
β
Hans Nieuwenhuis (Brief aan een jonge academisch gevormde vrouw: een en ander over recht, geleerdheid en het verlangen naar de verloren tijd)
β
Ze schaamde zich bij voorbaat omdat ze zich zou schamen. Vaak verlangde ze ernaar zich in haar lichaam vrij, zorgeloos en onbekommerd te kunnen voelen, net als de meeste vrouwen om haar heen. Ze bedacht zelfs een aparte methode van zelfopvoeding: ze zei keer op keer tegen zichzelf dat ieder mens bij zijn geboorte een van de miljoenen klaarliggende lichamen krijgt toebedeeld, alsof hij in een gigantisch hotel een van de miljoenen kamers kreeg toebedeeld; dat het lichaam dus toevallig en onpersoonlijk is; slechts een confectieding en in bruikleen. Zo ongeveer zei ze het steeds tegen zichzelf, maar nooit voelde ze het ook zo. Dit dualisme van lichaam en ziel was haar vreemd. Ze was zelf te veel lichaam en was er daarom altijd overgevoelig voor.
β
β
Milan Kundera (Laughable Loves)
β
Voor een lange tijd ging ik vroeg naar bed. Soms, de kaars nauwelijks uit, vielen mijn ogen zo snel dicht dat ik geen tijd had om tegen mijzelf te zeggen "ik val in slaap". Een half uur later werd ik wakker door de gedachte dat het tijd werd om te gaan slapen; ik zou het boek dat ik dacht in mijn handen te hebben wegleggen, en de kaars uitblazen. Terwijl ik sliep was ik blijven denken over wat ik gelezen had, echter deze gedachten hadden een tamelijk vreemde wending aangenomen; het leek wel, alsof ik zelf het directe onderwerp van het boek was geworden: een kerk, een kwartet, de rivaliteit tussen Frans I en Karel V. Deze indruk bleef even voortduren na mijn ontwaken; het was niet direct in tegenspraak met mijn verstand, maar het woog als zware gewichten op mijn ogen, zodat zij verhinderd werden waar te nemen dat de kaars niet meer brandde.....
β
β
Marcel Proust
β
Iedere ochtend, als ik wakker word, denk ik dat die dag mijn leven echt gaat beginnen, ik heb het idee dat ik nauwelijks ouder ben dan zestien en dat die man die zoveel tragische en droevige dingen kent en die gisternacht in mijn bed is ingeslapen een vreemde voor mij is, dat hij ver van mij afstaat en ik begrijp zijn geestelijke vermoeidheid en zijn droefheid niet. En iedere nacht bij het inslapen voel ik me alsof ik een heel lang leven achter de rug heb en alsof alles wat mij daarvan rest afschuw is en de last van lange jaren. En dan wordt het dag en naarmate die ten einde loopt, dringt dit gif van geestelijke vermoeidheid steeds dieper en dieper in mij door.
β
β
Gaito Gazdanov (Het fantoom van Alexander Wolf)
β
Als iedereen ergens anders vandaan komt, is niemand een vreemde.
β
β
Rien Vroegindeweij
β
Lang ben ik zo naΓ―ef te denken dat schrijvers zelf aan het knutselen slaan, met karton, papier, lijm. Ze maken een exemplaar van een boek dat ik dan te lezen krijg. In mijn buurt is er een kleine bibliotheek, en omdat mijn wereld op dat moment niet groot is, is dat de enige.Β Voor de jeugdafdeling moet je de trap op, naar de zolderverdieping. De keuze is beperkt. Ik constateer dat Paul Biegel met karton, papier en lijm twee boeken heeft gemaakt over een haas. Het eerste boek heet Haas, het tweede vreemd genoeg ook. Ik neem ze allebei mee naar huis en merk tot mijn verbazing dat het twee dezelfde boeken zijn. Sommige schrijvers maken twee exemplaren van hun werk. Ik ben tien en ik leg de dingen nog eenvoudig uit.
β
β
Bart Moeyaert (Een ander leven)
β
Ik zou vaker dronken moeten worden. Het leuke ervan is dat je om jezelf kunt lachen, omdat je opeens een ander bent geworden. In het benevelde hoofd op dat vreemde, onhandige lijf is altijd een hoekje vrijgehouden voor je nuchtere ik, en dat zit van een afstandje toe te kijken en te lachen. Tenzij je van dronkenschap een gewoonte hebt gemaakt. Bij alcoholisten lacht hun ik niet meer, heb ik gehoord, maar vloekt het.
β
β
Marente de Moor (Foon)
β
Dat is wat soldaten in den vreemde nu eenmaal doen, eerst hun zaad geven en dan hun bloed.
β
β
Tommy Wieringa (Dit is mijn moeder)
β
En ook werden zij verlamd door de vreemde schoonheid van het tafereel: die wondermooie jongen met aan zijn voeten die wanschapen, twintig jaar oudere zwakzinnige, terwijl in de moestuin de pauw naar hen keek met een waaier van vijftig ogen.
β
β
Harry Mulisch (The Discovery of Heaven)
β
Zijn benen passen maar moeilijk tussen de stoelen, alles in hem wil uitbreken. Hij drentelt in de smalle gangpaden heen en weer, manoeuvreert behoedzaam langs anderen die scheef in hun stoelen hangen en met een achterovergeklapt hoofd liggen te slapen. Tussen driehonderd mensen te zijn opgesloten roept een oud en verstikkend gevoel in hem op, evenveel zielen als in het dorp uit zijn jeugd. Ze zijn hem vreemd en toch moet hij hun intimiteiten verdragen.
β
β
Jannie Regnerus (Het wolkenpaviljoen)
β
De jongen maakte een vreemd, raar en obsceen gebaar.
β
β
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
β
We worden meer en meer geconfronteerd met zulke onoverzichtelijke, vernetwerkte fenomenen en crisissen dat het bijna onmogelijk lijkt om ze helemaal te bevatten, laat staan om deze persoonlijke verantwoordelijkheid voor zulke grootschalige processen terdege te evalueren. De verlamming die volgt uit deze ongemakkelijke, door en door 'vreemde' denkoefening geldt ook voor kunstenaars. Veel fictie slaat vervolgens dan maar de weg in van de minste weerstand, in de richting van onze conceptie van een zorgeloos, hyperlokaal en smartphoneloos verleden.
β
β
Florian Deroo (De Netflix essays)
β
Ja. Men zal ons vergeten. Dat is het leven, daar is niets aan te doen. Alles wat ons nu zo serieus, zo betekenisvol, zo ontzettend belangrijk voorkomt - het vergaat met de tijd, het wordt vergeten, het is niet belangrijk meer.
En het merkwaardige is dat wij nu niet kunnen weten wat ooit groot en belangrijk zal worden genoemd, en wat erbarmelijk en belachelijk zal worden gevonden. (...)
Het kan ook gebeuren dat ons huidige leven, waar we nu vrede mee hebben, mettertijd uitermate vreemd zal lijken, ongerieflijk, onintelligent, allesbehalve puur, misschien zelfs zondig...
β
β
Anton Tsjechov (Verhalen 1894-1903 (Verzamelde Werken, #5))
β
Toen ik op mijn achtste een keer een week bij mijn grootouders logeerde omdat mijn ouders met vakantie waren, vroeg ik mijn grootvader waarom oma toch zo vreemd deed, en waarom ze mijn naam niet meer wist. Ik vroeg het tijdens de reclame van een film die we keken.
'Oma heeft moeite bij haar herinneringen te komen,' zei mijn grootvader. 'Haar geheugen is als een grote zolder, vol dozen met stickers erop en spullen erin, maar oma weet niet meer zo goed in welke doos ze moet kijken om een herinnering op te halen, of wat sommige woorden betekenen die op de dozen staan. Alles zit nog wel in haar hoofd, maar oma weet niet waar ze moet zoeken om erbij te komen. Soms weet ze dus ook niet meer welke naam bij jouw gezicht hoort. En daar wordt ze verdrietig van, of bang. Begrijp je dat?'
Ik knikte.
'Heel goed. En daarom moeten we lief zijn voor oma. Want het is al vervelend genoeg dat ze zo in de war is. Gelukkig is ze vaak gewoon gelukkig, op de zolder in haar hoofd.
β
β
Philip Huff (Dagen van gras)
β
Ze had het meisje gezegd dat ze nu al gerust strategisch kon gaan denken en een vreemde taal zou kunnen leren, die dan van pas zou komen. Arabisch, Koerdisch en Perzisch stonden momenteel hoog in het vaandel. Had iemand dat destijds maar tegen ons gezegd, dacht Saya toen ze aan de terugweg begon, in plaats van altijd te doen alsof onze talen geen echte talen zijn, maar gewoon een van onze onhebbelijkheden die we van stal halen om onze medemensen te irriteren.
β
β
Shida Bazyar (Drei Kameradinnen)
β
Vreemd bleef de vrouw van het heden de drie primitieve mannen van een vorige generatie aanzien met den voor hen onbeschaamden blik. Zij hadden het pijnlijke gevoel met den blik gemonsterd te worden, waarmee zij vroeger zelf vrouwen aankeken en op haar vrouwelijke waarde schatten. En het was een oogenblik, als voelden zij zich het zwakkere geslacht en stond daar voor hen het sterkere: de moderne vrouw.
β
β
Henri van Wermeskerken
β
Helaas, dacht ik. Communicatie was een ver, vreemd land waarvoor ook vandaag geen visa werden verstrekt.
β
β
Rob van Essen (Reddend zwemmen)
β
Ik wil dat de tekst me aan de hand neemt, observaties met me deelt, dialogen voor me uitschrijft en laten zien hoe een ander zich door het leven heen slaat en wat het allemaal in hemelsnaam te betekenen heeft, deze wereld, voor mij, degene die de tekst heeft opgepakt en in haar handen houdt als de klink van een vreemde voordeur.
β
β
Nikki Dekker (Diepdiepblauw)
β
Toen de tijd om was had de vrouw vlug een badjas om zich heen geslagen, haar naakte lichaam plotseling vreemd en kwetsbaar nu het geen doel meer diende.
β
β
NiΓ±a Weijers (De consequenties)
β
Boeken hadden geen leven, goed, het ontbrak hen aan gevoel, dus ook aan pijn zoals dieren en waarschijnlijk ook planten, die ervaren; maar wie had de gevoelloosheid van het anorganische ooit werkelijk bewezen? Wie weet of een boek niet verlangt naar andere boeken waarmee het lang samen was, op een manier die ons vreemd is en die wij daarom niet opmerken?
β
β
Elias Canetti (Het martyrium (Dutch Edition))
β
Ook wie niet meer dan '"nutteloos toeschouwer" is bij den "Wereldbrand", mag ontsteld staan bij deze vreselijke kraters van volkerenpassie, die uitbarsten in cataclysmen rondom hem heen.
Wat doet het bijna vreemd aan, dat ik in deze dagen leef als ik de vorige dagen leefde, dat er in mijn leven nauwelijks iets veranderd schijnt...
β
β
Louis Couperus (Brieven van den nutteloozen toeschouwer)
β
Hij lag te draaien naast de slapende Tereza en dacht terug aan wat ze ooit lang geleden tegen hem zei tussen onbeduidend gebabbel door. Ze praatten over zijn vriend Z. en ze bekende: 'Als ik jou niet had ontmoet, was ik vast en zeker op hem verliefd geworden.'
Toen al brachten die woorden Tomas in een vreemde melancholie. Opeens besefte hij namelijk dat Terezea alleen maar door een toeval van hΓ©m hield en niet van zijn vriend Z. Dat er binnen het rijk der mogelijkheden naast haar verwerkelijkte liefde met Tomas een eindeloze hoeveelheid niet verwerkelijkte liefdes voor andere mannen bestaat.
We vinden het allemaal ondenkbaar dat je grote liefde iets lichts zou kunnen zijn - iets dat niets weegt; we veronderstellen dat onze liefde iets is dat moest zijn; dat zonder haar ons leven niet ons leven zou zijn.
β
β
Milan Kundera (The Unbearable Lightness of Being)
β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven Stalingrad platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken' elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek.
Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en aan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β
Vasily Grossman (A Writer at War: Vasily Grossman with the Red Army)
β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven. Stalingrad is platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand. De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken' Elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek. Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Vassily Grossman
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en aan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β
Vasily Grossman (A Writer at War: Vasily Grossman with the Red Army)
β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven. Stalingrad is platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand. De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken,' elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek. Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en aan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β
Vasily Grossman (A Writer at War: Vasily Grossman with the Red Army)
β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven. Stalingrad is platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand. De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken,' elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek. Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β
Vasily Grossman (A Writer at War: Vasily Grossman with the Red Army)
β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven. Stalingrad is platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand. De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken' Elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek. Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en aan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β
Vasily Grossman (A Writer at War: Vasily Grossman with the Red Army)
β
In haar gesprekken met hem (β¦) stelt ze alles ter discussie, zelfs de uitgangspunten van het katholieke geloof, die hij niet kan bewijzen alleen dan door te citeren uit de Bijbel. Wat een vreemde cirkelredenering is, zegt zij, zoiets als het bestaan van een dromedaris aantonen, niet door er een te vangen en te bestuderen, maar door een koe te beschrijven, en via een ingewikkeld betoog te verklaren waarom bij deze dromedaris de bult onder de buik hangt en niet op de rug is gegroeid, en waarom hij hoorns heeft en boe zegt, en wat niet zoal, net zolang totdat in de belevenis van mensen een koe een dromedaris is geworden. En stuit iemand vervolgens op een echte dromedaris, dan houden de kenners vol dat het geen dromedaris kan zijn, want kijk maar, zeggen ze, lees de beschrijving.β
(p. 417)
β
β
Anjet Daanje (Het lied van ooievaar en dromedaris)