β
Stalingrad is platgebrand.
Ik zou te veel moeten opschrijven als ik er een beschrijving van zou willen geven. Stalingrad is platgebrand. Stalingrad ligt in de as. De stad is dood. Mensen zitten in kelders.
Alles is uitgebrand. De hete muren van de gebouwen zijn als de lichamen van mensen die in de verschrikkelijke hitte zijn omgekomen en nog niet zijn afgekoeld. Enorme gebouwen, gedenktekens, parken Borden: 'Hier oversteken,' elektriciteitsdraden op een hoop, een slapende kat op een vensterbank, bloemen en gras in bloempotten. Een houten paviljoen waar ze bruiswater verkochten, staat wonderbaarlijk genoeg ongehavend tussen duizenden verbrande en half verwoeste stenen gebouwen.
Een stad als Pompei, overvallen door rampspoed op een dag dat alles bloeide. Trams en auto's zonder ramen. Uitgebrande huizen met gedenkplaten: `I.V Stalin hield hier in 1919 een toespraak.' Een kinderziekenhuis met een gipsen vogel op het dak. Een vleugel is afgebroken, de ander gespreid klaar voor op vlucht. Het Cultuurpaleis: het gebouw is door het vuur fluweelachtig zwart geworden, en twee sneeuwwitte naakte beelden steken af tegen deze zwarte achtergrond.
Rondzwervende kinderen, veel lachende gezichten. Veel mensen zijn halfgek. Avondrood boven een plein. Een beangstigende en vreemde schoonheid: door de duizenden lege ramen en daken zie je de lichtroze lucht. Een kolossaal pamflet met ordinaire kleuren: De stralende weg.
Een gevoel van kalmte. De stad is na veel leed ter ziele gegaan en aan en oogt als het gezicht van een dode man die is overleden aan een dodelijke ziekte en eindelijk zijn eeuwige rust heeft gevonden. Opnieuw bommen, bommen op de dode stad.
β
β