“
Als ik spreek over rouw, gebruik ik graag de metafoor van de strandwandeling. Niet die strandwandeling waarbij je achteromkijkend ziet dat er een spoor ontbreekt. Wel de wandeling langs de zee waar verdriet en pijn als golven komen en gaan, voor eeuwig en altijd, grote en kleine golven, voorspelbare en onvoorspelbare golven. Bij een strandwandeling zijn er momenten om stil te staan en te staren naar de oneindigheid van de zee, begeleid door het ruisend gefluister van de branding. Maar net zoals je dreigt weg te zakken of aan stevigheid moet inboeten als je lang stilstaat op het zand aan de vloedlijn, zo ook moet je bij rouw niet te lang stilstaan, op tijd weer in beweging komen, al eens wegspringen, of de branding net tegemoet gaan. Bewegen om niet overspoeld te worden. Nu eens in gezelschap, dan weer alleen. Met zout op de lippen. Van het opspattend water, of van zilte tranen.
”
”