Uit Elkaar Quotes

We've searched our database for all the quotes and captions related to Uit Elkaar. Here they are! All 67 of them:

Ik zeg het niet, maar soms voel ik me alsof hij precies zo met me omgaat: me uit elkaar haalt en iets nieuws van me maakt.
Kate Elizabeth Russell (My Dark Vanessa)
Steden maken me bang. Maar waag je niet te ver buiten hun muren, want dan betreed je het domein van de Vegetatie. Over een afstand van vele kilometers is de Vegetatie opgerukt in de richting van de steden. Ze ligt op de loer. Als de stad dood is, neemt de vegetatie de macht over. Ze zal zich langs de muren omhoogslingeren en ze overwoekeren, ze zal in all hoeken en gaten doordringen en de stenen uit elkaar laten spatten; ze zal alle holen dichten en overal zullen groene vangarmen naar beneden hangen.
Jean-Paul Sartre
Laten we elkaar ontmoeten in het besef dat liefde de ultieme realiteit is. Liefde is niet alleen de bron van al het leven maar ook datgene dat alles verzoenend ondersteund.
Sven Staes
Acteurs zijn van nature opvliegend - wezens uit de alchemie, opgebouwd uit licht ontvlambare componenten, emoties, ego en nijd. Warm ze op, roer ze door elkaar en soms krijg je goud. Soms een catastrofe.
M.L. Rio (If We Were Villains)
Ze heeft me uitgelegd dat je niet moet zeggen 'met elkaar naar bed gaan', maar 'met 'met elkaar intiem zijn'... En dit zijn we nu geweest, o mijn god! En ik zal het voortaan altijd zo noemen, geloof me, schat.
Willem Frederik Hermans (In de mist van het schimmenrijk: Fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R.)
Er is ooit eens heel keurig uitgerekend dat je van een leven lang regelmatig te joggen twee jaar ouder wordt; maar uit een andere berekening blijkt dan weer dat je daarvoor alles bij elkaar twee jaar moet joggen.
Midas Dekkers
Ik zit op den berg en kijk in het dal der plichten. Dat is dor, er is geen water, het dal is zonder bloemen en boomen. Er loopen veel menschen door elkaar. De meesten zijn wanstaltig en verwelkt en kijken voortdurend naar den grond. Na eenigen tijd sterven zij allen, toch zie ik niet dat hun aantal mindert, het dal ziet er steeds eender uit. Verdienen zijn beter? Ik rek mij uit en kijk op langs mijn armen naar de blauwe lucht. Ik sta in het dal op een pleintje van zwarte sintels, bij een kleine stapel afbraakplanken en een onbruikbare waschketel. En ik kijk en zie mezelf zitten, daar boven, en ik jank als een hond in de nacht.
Nescio (Boven het dal)
De periode waarin mijn ouders het bezit van een mobiele telefoon met elkaar deelden, was te kort geweest voor mijn vader om het gebruik ervan in veel detail aan mijn moeder uit te leggen. Dat kwam mooi uit, want mijn moeder is niet geïnteresseerd in hoe dingen werken. Ze wil alleen maar dát het werkt. Dat is het mooie aan oud worden: je leert de overbodigheid van kennis waarderen. Na mijn vaders dood hield mijn moeder de gsm. Nu kan ze opnemen, bellen, haar prepaidkaart laden en zelfs sms'en. Het instellen van de voicemail daarentegen is een concept dat haar idee van de maakbare wereld ver overstijgt. Dus toen ik mijn moeder belde was het mijn vader die opnam. Het deed goed zijn stem weer te horen. Alleen jammer dat hij ook nu weer zei dat hij eventjes niet bereikbaar was.
Ivo Victoria (Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het mij spijt))
De rede is van ons bewustzijn maar de buitenkant. Daaronder zit het gevoel. Vanbinnen, waar niemand ons kan zien, durven wij er feilloos op te vertrouwen. Daar weten wij alles zonder woorden. Als wij nooit naar buiten hoefden te treden zouden we geen moment aan onze intuïtie twijfelen. Maar we gaan uit en willen de anderen ook ons innerlijk keurig presenteren. Dus kammen we onze gedachten uit en trekken ze recht. Herinner jij je dan niet dat je als kind instinctief aanvoelde hoe mensen in elkaar zaten, bij wie je het goede kon vinden en wie voor jou gevaarlijk was, wat je moest doen om gevoed te worden, te overleven en liefde te vinden? Ik geloof dat veel van de kennis waarnaar wij op zoek zijn, een antwoord op alle belangrijke vragen, al vanaf onze geboorte in ons aanwezig is en dat wij alleen maar zijn vergeten hoe we die moeten aanboren. Sterker, van het meeste zijn we vergeten dat het bestaat (…). Al die intuïtieve kennis, die op zijn sterkst is bij onze geboorte, wanneer wij haar het hardst nodig hebben omdat ons nog geen andere middelen ter beschikking staan om te overleven, en die minder wordt naarmate wij leren te denken in plaats van te voelen, dat instinctieve weten is niet vergaan. Het ligt alleen bedolven onder de lawine aan argumenten en redeneringen die wij tegenwoordig nodig hebben om onze wereld voor onszelf begrijpelijk te maken. Af en toe, een enkele keer in een droom, in een moment van verstrooiing vinden we er misschien ineens iets van terug. Inspiratie zal een kunstenaar het noemen, voor iemand die gelooft is het een openbaring. Maar voor ons, die rationeel proberen te denken? Misschien zouden wij het een inval noemen, een moment van verlichting waarin je ineens de oplossing ziet van een vraagstuk dat je nog niet eens had geformuleerd.
Arthur Japin (In Lucia's Eyes)
Vanavond weet hij het. Mensen zouden uit elkaar moeten gaan voordat ze op dit punt belanden. Waar zij zijn beland. Want anders blijft er te veel verdriet achter. Dat gebeurt echter niet. Je gaat tot het uiterste, je gooit alle shit eruit, ook de shit die jullie niet ten deel valt, die uit de afvoerkanalen stroomt van een heel gebouw, van een hele stad, van alle stellen die voor jullie uit elkaar zijn gegaan, tegelijkertijd met jullie. Want in die ondergrondse kanalen praat al die shit met elkaar en vraagt elkaar om raad. Alle stellen die uit elkaar gaan kruipen in hetzelfde gat, maken hetzelfde rondje door het spookhuis.
Margaret Mazzantini (Nessuno si salva da solo)
(...) omdat er een dag komt, veel eerder dan je voor mogelijk houdt, dat zielsverwant een woord is dat je uit aardigheid tegen elkaar zegt en niet noodzakelijkerwijs omdat het waar is, dat er een tijd komt dat je of niemand meer hebt om naartoe te fietsen of dat je niet meer genoeg tijd hebt omdat te doen. Een dag waarop niemand meer thuis is.
Johan Harstad (Max, Mischa & Tetoffensiven)
Wanneer alle spelers na de gedane arbeid op de parkeerplaats voor de school in de steeds warmer wordende avondlucht bijeenkwamen om de ervaringen van die dag uit te wisselen, begreep ik dat iedereen geraakt werd door het stuk waarmee hij bezig was en we voelden dat het over de dood ging en ik geloof dat we beseften (al weten de goden dat we er niet bewust aan dachten) dat dit Wohlmans manier was om ons te vertellen dat ons, zodra we klaar waren met deze school, niet de toekomst wachtte met al zijn openbaringen, kansen en al die andere zaken die we ons hadden voorgesteld - een zee van mogelijkheden en ervaringen - maar juist het begin van iets anders, iets zonder de exploderende kleurenpracht die we elkaar hadden voorgeschilderd, hier zetten we de eerste onmogelijke stappen op weg naar het werkende leven, naar de routine, de eindeloze herhaling, de systematiek en het leven van alledag waar iedereen die vóór ons volwassen geworden was al lang deel van uitmaakte, ochtenden, werkdagen en bezoekjes aan de supermarkt en de rijen voor de kassa en de uren voor de tv of de uren met de was of koken en kinderen die je op sommige dagen liever niet gehad had en de grenzeloze irritatie over de naïeve jeugd die het had over Kerouac, de planning van de volgende ochtend, dit alles ad nauseam herhaald, slechts onderbroken door korte dagen die zich ontvouwden en dan weer verschrompelden, 's zomers of met Kerst, dagen die alleen nog extra benadrukten dat niemand ons kwam verlossen en dat we alleen maar konden hopen dat we in elk geval een beetje konden dansen op het ritme van onze inmiddels o zo voorspelbare levens, dat dat juist onze redding zou blijken zodat we niet langer zouden vechten tegen de monotonie maar die juist zouden accepteren, dat we het triviale zouden omarmen, zoals Wohlman ongetwijfeld gedaan had, tot we op een dag wakker werden en beseften dat de maat waarop we dag in dag uit bewogen, wankel en allesbehalve gracieus, uiteindelijk onze eigen hartslag was, naar, bij gebrek aan een beter woord, hartenlust kloppend van opluchting omdat we nu eindelijk in de geweldige maalstroom waren beland van identieke, voorspelbare dagen.
Johan Harstad (Max, Mischa & Tetoffensiven)
Dit Oostenrijks-Hongaarse staatsgevoel was een zo zonderling geconstrueerd iets dat het welhaast vergeefs moet lijken om het iemand uit te leggen die het niet zelf heeft meegemaakt. Het bestond bijvoorbeeld niet uit een Oostenrijks en een Hongaars deel, die elkaar, zoals men zou kunnen denken, aanvulden, maar het bestond uit een geheel en een deel, namelijk uit het Hongaars en het Oostenrijks-Hongaars staatsgevoel, en dit tweede was thuis in Oostenrijk, waardoor het Oostenrijkse staatsgevoel eigenlijk vaderlandsloos was. De Oostenrijker wam alleen in Hongarije voor, en daar als aversie; thuis noemde hij zich onderdaan van de in de Rijksraad vertegenwoordigde koninkrijken en landen der Oostenrijks-Hongaarse monarchie, wat neerkomt op een Oostenrijker plus een Hongaar minus deze Hongaar, en dat deed hij beslist niet uit enthousiasme, maar omwille van een idee dat hem tegenstond, want hij kon de Hongaren even weinig luchten als de Hongaren hem, waardoor het verband nog ingewikkelder werd.
Robert Musil (Der Mann ohne Eigenschaften: Erstes Buch (German Edition))
In Nederland wil ik niet leven, Men moet er steeds zijn lusten reven, Ter wille van de goede buren, Die gretig door elk gaatje gluren. 'k Ga liever leven in de steppen, Waar men geen last heeft van zijn naasten: Om ‘t krijschen van mijn lust zal zich geen reiger reppen, Geen vos zijn tred verhaasten. In Nederland wil ik niet sterven, En in de natte grond bederven Waarop men nimmer heeft geleefd. Dan blijf ik liever hunkrend zwerven En kom terecht bij de nomaden. Mijn landgenooten smaden mij: "Hij is mislukt." Ja, dat ik hen niet meer kon schaden, Heeft mij in vrijheid nog te vaak bedrukt. In Nederland wil ik niet leven, Men moet er altijd naar iets streven, Om ‘t welzijn van zijn medemenschen denken. In het geniep slechts mag men krenken, Maar niet een facie ranslen dat het knalt, Alleen omdat die trek mij niet bevalt. Iemand mishandlen zonder reden Getuigt van tuchtelooze zeden. Ik wil niet in die smalle huizen wonen, Die leelijkheid in steden en in dorpen Bij duizendtallen heeft geworpen... Daar loopen allen met een stijve boord - Uit stijlgevoel niet, om te toonen Dat men wel weet hoe het behoort - Des Zondags om elkaar te groeten De straten door in zwarte stoeten. In Nederland wil ik niet blijven, Ik zou dichtgroeien en verstijven. Het gaat mij daar te kalm, te deftig, Men spreekt er langzaam, wordt nooit heftig, En danst nooit op het slappe koord. Wel worden weerloozen gekweld, Nooit wordt zoo'n plompe boerenkop gesneld, En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord.
J. Slauerhoff
Wat zou José Saramago over Carlos zeggen? Dit. 'Mensen als deze heb je overal, ze besteden hun tijd, of de tijd die er in hun ogen naast het leven voor rest, aan het verzamelen van postzegels, munten, medailles, vazen, ansichtkaarten, luciferdoosjes, boeken, horloges, sportshirts, handtekeningen, stenen, kleien beeldjes, lege frisblikjes, engeltjes, cactussen, libretto's, aanstekers, vulpennen, uilen, speeldozen, flessen, bonsais, schilderijen, bierglazen, pijpen, kristallen obelisken, porseleinen eenden, antiek speelgoed of carnavalsmaskers, en dat doen ze vermoedelijk uit iets watje metafysische angst zou kunnen noemen, omdat het idee van de chaos als alleenheerser over het heelal onverdraaglijk voor hen is, misschien proberen ze daarom met hun bescheiden vermogens en zonder goddelijke hulp enige orde te scheppen in de wereld, waar ze voor korte tijd nog in slagen ook, maar alleen zolang ze hun verzameling in stand kunnen houden, want op de dag dat daar de klad in komt, en die dag komt altijd, hetzij door de dood, hetzij doordat de verzamelaar er genoeg van heeft, is alles terug bij af, loopt alles weer door elkaar.' 
Dimitri Verhulst (Dinsdagland: Schetsen van België)
Niet zo lang geleden dacht hij (en Vlieghe en Dondeyne geloofden het ook) dat moeders pijn in hun buik kregen, de weeën, en dan snel naar de wc waggelden, hurkten, kakten, dat de drol meteen door buurvrouwen uit het water werd gehaald vóór hij kon smelten, en op het zeil van de keukentafel werd gelegd, waar hij door teder tegen elkaar koutende ouders tot een kind werd geboetseerd, waarop, door intens gebed opgeroepen, vanuit het raam of de schoorsteen een wind begon te waaien die neerstreek over de bruine klei, de adem van God die leven blies in de stront die kleuren kreeg en als van rubber begon te plooien en zich uit te rekken, en dan brulde naar zijn Mama om de eerste papfles.
Hugo Claus (Het verdriet van België)
Hadden zij elkaar niets anders te zeggen? Hun blikken spraken toch een veel ernstiger taal; en terwijl zij zochten naar alledaagse zinsneden, voelden beiden hoe eenzelfde verlangen zich van hen meester maakte: iets als een fluisteren van de ziel, diep en aanhoudend, dat hun woorden overstemde. Verrast en verbaasd als zij waren over deze ongekende weelde, kwam het niet in hen op deze gewaarwording voor elkaar uit te spreken of om zich te verdiepen in de oorzaak hiervan. Want als een geurige bries over tropische stranden zendt toekomstig geluk zijn eerste genietingen uit naar de ruimten die zich daarvoor uitstrekken; hierdoor verzinkt men in een roes en vergeet zelfs de einder, die in nevel blijft gehuld.
Gustave Flaubert (Madame Bovary)
Zomaar een mijmering, een pasgeboren stuiverfilosofietje: Dat de tranen die vloeien als de pupillen elkaar aanraken, zoals ik vroeger droomde, misschien heel anders zijn dan de tranen die de gangbare traangebruiker kent. Ik bedoel - misschien zijn het honingzoete tranen die komen uit een verborgen reservetraankliertje dat we niet eens kennen. Het enige orgaan dat geschapen is in de wetenschap dat het nooit gebruikt zou worden. Een droevige privé-grap van God, die van tevoren wist met wie hij te maken had, want de aantrekkingskracht kan kennelijk wel overwonnen worden, maar niet de afkeer en afweer van een ziel die ineens een andere ziel voor zich ziet, dichtbij en gapend, waarna dus meteen de knippering komt, die de grenswacht is.
David Grossman (Be My Knife)
Als je mij vraagt zijn er drie belangrijke stadia in de geschiedenis van de mens. In het eerste kende hij zijn eigen spiegelbeeld niet, evenmin als een dier dat kent. Laat een kat in een spiegel kijken en hij denkt dat het een raam is waarachter een andere kat staat. Blaast ertegen, loopt er omheen. Op den duur is hij niet meer geïnteresseerd; sommige katten tonen zelfs nooit enige belangstelling voor hun spiegelbeeld. Zo zijn de eerste mensen ook geweest. Honderd procent subjectief. Een ‘ik’ dat zich vragen kon stellen over een 'zelf’ bestond niet. Tweede stadium: Narcissus ontdekt het spiegelbeeld. Niet Prometheus die het vuur ontdekte is de grootste geleerde van de Oudheid, maar Narcissus. Voor het eerst ziet 'ik’ zich 'zelf’. Psychologie was in dit stadium een overbodige wetenschap, want de mens was voor zichzelf wat hij was, namelijk zijn spiegelbeeld. Hij kon ervan houden of niet, maar hij werd niet door zichzelf verraden. Ik en zelf waren symmetrisch, elkaars spiegelbeeld, meer niet. Wij liegen en het spiegelbeeld liegt met ons mee. Pas in het derde stadium hebben wij de genadeslag van de waarheid gekregen. Het derde stadium begint met de uitvinding van de fotografie. Hoe dikwijls gebeurt het dat er een pasfoto van ons gemaakt wordt waarvan wij evenveel houden als van ons spiegelbeeld? Hoogst zelden! Voordien, als iemand zijn portret liet schilderen en het beviel hem niet, kon hij de schuld aan de schilder geven. Maar de camera, weten wij, kan niet liegen. En zo kom je in de loop van de jaren, via talloze foto’s, erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon. De angst dat andere mensen hem zien zoals hij is op die foto’s die hij niet kan endosseren, dat ze hem misschien nooit zien zoals het spiegelbeeld waarvan hij houdt, heeft de menselijke individu versplinterd tot een groep die uit een generaal plus een bende muitende soldaten bestaat. Een Ik dat iets wil zijn - en een aantal schijngestalten die het Ik onophoudelijk afvallen. Dat is het derde stadium: het voordien vrij zeldzame twijfelen aan zichzelf, laait op tot radeloosheid. De psychologie komt tot bloei.
Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen)
Het centrale proustiaanse besef bestond eruit dat niets in de psychologie van de mens eenvoudig is en dat er geen misleidender gedrag bestaan dan dat wat voor de hand liggend lijkt. Niet alleen draagt iedereen een masker, maar mensen hebben ook verschillende maskers, een hele garderobe vol, voor verschillende gelegenheden. Het leven is een gemaskerd bal waar alle deelnemers met een grote koffer vol maskers naartoe komen voor elke ontmoeting een ander exemplaar opzetten. Mensen begrijpen wordt nog verder bemoeilijkt door het feit dat alle kennis over anderen relatief is en volledig afhangt van de waarnemer (wat dat betreft zat Proust op één lijn met de moderne fysica). Er kan geen onbevooroordeeld, goddelijk begrip zijn, want de waarnemer oefent altijd invloed uit op de geobserveerde. Een ander probleem is dat de geobserveerde een bewegend doelwit is: mensen veranderen voortdurend, maar op subtiele manieren die moeilijk waarneembaar en nog moeilijker te beschrijven zijn. Een van de lastigste opgaven voor een romanschrijver is om het karakter weer te geven als een proces, als een voortdurend op onvoorspelbare manieren veranderende entiteit die tegelijk, paradoxaal genoeg, in essentie hetzelfde blijft. [...] Het sociale leven is dus een ingewikkeld rollenspel tussen wat mensen eigenlijk zijn, wat ze zelf denken te zijn, hoe graag door anderen gezien willen worden en wat anderen feitelijk zien. Het komt maar zelden voor dat deze percepties met elkaar overeenkomen. Mensen veranderen ook voortdurend, maar zijn zich daar overwegend niet van bewust omdat ze zodanig door het rollenspel in beslag worden genomen dat ze geen ruimte hebben om nog iets anders dan hun eigen optreden te zien - en dus zijn de mogelijkheden voor misverstanden en conflicten schier eindeloos.
Michael Foley (Lang leve het gewone. De lessen van het alledaagse leven.)
Misschien staat alles wel in het teken van een groot moederschap, als een gemeenschappelijk verlangen. De schoonheid van de maagd, een wezen dat (zoals u het zo fraai uitdrukt) ‘nog niet heeft opgeleverd’, bestaat in het moederschap, dat zichzelf voorvoelt en voorbereidt, dat vrees en verlangens koester. En de schoonheid van de moeder bestaat in een dienend moederschap, en in de oude vrouw leeft een grote herinnering voort. En ook in de man is moederschap, lijkt me, zowel lichamelijk als geestelijk; zijn verwekken is ook een soort baren, en baren is het als hij uit zijn meest persoonlijke rijkdom creeert. En misschien zijn de seksen wel verwanter dan men denkt, en de grote vernieuwing van de wereld zal er misschien wel in bestaan dat de man en het meisje, bevrijd van alle valse gevoelens en gevoelens van onlust, elkaar niet als hun tegenpool zullen zoeken, maar als broer en zus en als buren, en dat zij zich als mens zullen aaneensluiten om eenvoudig, ernstig en geduldig de hun opgelegde zware last van hun seksualiteit gezamenlijk te dragen. - Thans in Worpswede bij Bremen, 16 juli 1903
Rainer Maria Rilke (Letters to a Young Poet)
Toen onze genen niet meer alle informatie konden opslaan die nodig was om te overleven, vonden we langzamerhand de hersenen uit. Maar toen kwam de tijd, misschien 10.000 jaar geleden, dat we meer moesten weten dan de hersenen gevoeglijk konden bevatten. Dus leerden we enorme hoeveelheden informatie buiten ons lichaam op te slaan. Wij zijn voor zover we weten de enige soort op onze planeet die een gemeenschappelijk geheugen heeft uitgevonden dat noch in onze genen noch in onze hersenen zetelt. De opslagplaats van dat geheugen wordt bibliotheek genoemd. Een boek wordt gemaakt van een boom. Het is een verzameling vlakke, buigzame delen (nog steeds 'bladen' genoemd), bedrukt met donker gekleurde kriebels. Eén oogopslag en je hoort de stem van iemand anders - misschien een persoon die al duizenden jaren dood is. Millennia na dato spreekt de schrijver, duidelijk en zwijgend, binnen in ons hoofd. De schrijfkunst is misschien wel de grootste van alle menselijke vindingen; ze bindt mensen te zamen, bewoners van ver verwijderde tijdperken die elkaar nooit hebben gekend. Boeken verbreken de kluisters van de tijd, een bewijs dat de mens een tovenaar kan zijn.
Carl Sagan (Cosmos)
De opstand gaat niet verder dan het doden van mensen; de revolutie moet mensen èn beginselen vernietigen. Om deze reden kan men ook zeggen dat de geschiedenis nog geen revolutie gekend heeft; er kan er nl. maar één zijn en dat is de definitieve, allebeslissende revolutie. Werd tot dusver een revolutie afgesloten door het optreden van een nieuwe regering, dan lagen in deze nieuwe regering alweer de kiemen van een nieuwe revolutie. De anarchisten, Varlet in het bijzonder, hebben duidelijk gezien dat revolutie en regering twee zaken zijn, die elkaar in letterlijke zin niet verdragen, omdat ze in verschillend vlak liggen. 'Er ligt een tegenstrijdigheid in de bewering', aldus Proudhon,'dat een regering ooit revolutionair zou kunnen zijn. Dat kan ze nooit zijn om de eenvoudige reden, dat ze een regering is.' De ondervinding heeft alleen maar geleerd dat een regering alleen maar revolutionair kan zijn tegenover een andere regering; om die reden zijn revolutionaire regeringen dan ook meestal gedwongen, oorlogsregeringen te zijn. De regering die uit de beweging van 1789 is voortgekomen, voerde oorlog ten behoeve van Europa; die van 1917 strijdt voor de wereldheerschappij. De totale revolutie eist ten slotte, we zullen nog zien waarom, het totale wereldrijk.
Albert Camus (The Rebel)
Met de eerste oogopslag had Onno gezien, dat daar niets stond of lag, zoals het toevallig was neergezet of terechtgekomen. Niet dat het er esthetisch leeg was, of angstig opgeruimd; het was er eerder vol, met boeken en mappen ook op de grond en op de kleine vleugel, maar nooit lag een groter boek op een kleiner, of een map op een boek, niets leek ergens anders te kunnen liggen, – als op een schilderij. Die harmonische compositie strekte zich ongedwongen uit tot alles in de suite; ook van een bepaalde stijl was geen sprake, er waren moderne dingen, antieke, halfantieke, maar alles paste bij elkaar en nergens stootte het oog op een belediging, zoals iets van gekleurd plastic, of een reclamefolder, of zelfs maar een balpen. Ook de schrijftafel lag vol boeken en paperassen, maar alles zorgvuldig gerangschikt, evenwijdig, haaks, zonder dat het een manische indruk maakte. Wat Onno ‘krankzinnigheid’ noemde, was bewondering voor iets dat hij zelf totaal miste in zijn dagelijks leven.
Harry Mulisch
Om de wereld te hervormen moeten de mensen psychisch gezien een nieuwe weg inslaan. Er zal geen werkelijke broederschap aanbreken voordat je werkelijk ieders broeder bent geworden. Geen enkele wetenschap, geen enkel inzicht in wat het nuttigst en voordeligst voor iedereen is zal de mensen er ooit toe kunnen nopen het privébezit en privileges met anderen te delen. Iedereen zal zich te kort gedaan voelen, men zal tegen alles morren en elkaar benijden en uitroeien. U vraagt wanneer die droom in vervulling zal gaan. Het komt zo ver, maar eerst zal de mens door een periode van vereenzaming heen moeten. De soort vereenzaming die tegenwoordig, en vooral in onze tijd overal heerst, maar voorlopig heeft zij haar hoogtepunt nog niet bereikt. Want iedereen streeft er tegenwoordig naar zich van de anderen los te maken en op eigen kracht de volheid des levens te ervaren, maar ondertussen heeft al zijn pogen geen levensvolheid, maar je reinste zelfmoord ten gevolge. Want in plaats van volledige zelfverwerkelijking valt de mens volledige vereenzaming ten deel. Want iedereen sluit zich tegenwoordig voor anderen af, sluit zich op in zijn eigen hol en trekt de handen van zijn medemens af. Hij verbergt zich met wat hij bezit en het eind van het liedje is dat hij de mensen van zich afstoot en dat zijn medemensen hem ten slotte ook van zich afstoten. Hij hoopt rijkdommen op en denkt dan: hoe rijk ben ik nu, mij kan niets meer overkomen, maar de sukkel weet niet dat hij naarmate hij meer rijkdommen verwerft hij ook steeds dieper wegzakt in een aan zelfmoord grenzende vorm van onmacht. Want hij heeft geleerd dat hij alleen maar op zichzelf kan vertrouwen en dat hij zich van de anderen heeft losgemaakt; hij heeft zijn ziel bijgebracht niet meer in wederzijdse menselijke solidariteit te geloven en hij heeft maar één doodsangst: men zou zijn positie en zijn privileges eens kunnen aantasten. Het is gewoon bespottelijk zoals het menselijk verstand tegenwoordig ontoegankelijk is voor het inzicht dat persoonlijke onaantastbaarheid niet bestaat uit particuliere krachtsinspanning, maar uit de verenigde inzet van alle mensen samen. Maar ook aan die verschrikkelijke periode van vereenzaming komt eens een einde en dan zal de mensheid als geheel op hetzelfde ogenblik beseffen hoe onnatuurlijk het is dat de een zich van de ander losmaakt. En als dat besef eenmaal geboren is dan zal de mens er zich over verbazen dat hij zo lang in het duister heeft gezeten en het licht niet heeft gezien. Maar tot die tijd aanbreekt moet het vaandel hooggehouden worden en moet de mens, al was het maar door het voorbeeld van een enkeling, zich aan die vereenzaming ontworstelen en een daad van broederliefde stellen, ook al zouden de anderen hem daarvoor als een idioot beschouwen.
Fyodor Dostoevsky
Men verzekert ons dat de wereld gaandeweg tot eenheid zal geraken, dat naarmate de afstanden makkelijker te overbruggen zijn de mensen sneller zullen verbroederen, ook al omdat de ideeën zich als het ware door de lucht voortplanten. Weest op uw hoede, gelooft niet in een dergelijke eenwording der mensheid. Door de vrijheid te interpreteren als een vermeerdering en snelle leniging van behoeften doet de mens zijn aard geweld aan, want daardoor kweekt hij talrijke onzinnige en dwaze verlangens in zichzelf aan, alsmede kwalijke en absurde verzinsels. Men leeft dan slechts om elkaar de ogen uit te kunnen steken, voor wellust en opschepperij. Diners, reizen, equipages, rangen en standen en slaven als bedienden beschouwt men dan als een noodzaak waarvoor men zelfs bereid is zijn leven, eer en mensenmin op te offeren en zelfs voor zelfmoord schrikt men niet terug als dergelijke behoeften niet bevredigd kunnen worden. (...) Ik vraag u: is een dergelijke mens vrij? (...) Daarom ook verbleekt hoe langer hoe meer de idee van het dienen der mensheid, broederschap en de eenheid der mensen en wordt deze idee zelfs met spot en hoon bejegend, want hoe zou de aan zijn zelfgeschapen behoeften verslaafde mens ooit van zijn eenmaal aangeleerde gewoonten af kunnen raken? Hij leeft in afzondering, de mensheid in zijn geheel gaat hem immers niet aan. En zo ver heeft hij het gebracht dat naarmate hij meer schatten ophoopt zijn vreugde daaraan vermindert.
Fyodor Dostoevsky
Ik hou Buik vast. Ze is opeens rustig, alsof ze net wakker is geworden uit een boze droom maar nu beseft dat alles in orde is. We kijken naar elkaar in de spiegel. Ik glimlach, en zij kan dat ook, wanneer ik haar een beetje naar omhoog trek en mijn navel als mond gebruik. Ik moet lachen. Ik voel het tot diep in Buik. Zij voelt het ook.
Frauke Heyde
In 't verdriet om zijn tijd, en in toenemende maagpijn schilderde hij, terwijl er buiten sneeuw viel : 'De Blinden die elkander in de Gracht leiden'; 't Valt voor in zijn vredige streek, met de kerk, ginder rustig en uitnodigend gezeten aan de voet van een buikrond heuveltje. Hier van voor, rechts, diept een koele gracht, waar lis wiegt en irissen tintelen. Op de voorgrond, in de richting van die gracht, komen de zes blinden met hun wijde mantels aan, achtereen elkaar vasthoudend aan hun staf, of de hand op de schouder van de voorgaande gelegen. Hun oude, getaande, domme bedelaarsgezichten zijn smekend omhoog gericht; maar hun ogen zijn ofwel gesloten, of 't zijn enkel matte, witte ballen of uitgezworen holtens. Ze zullen de gracht intuimelen, één voor één, lijk de voorsten al bezig zijn, - de eerste had nogal muziek bij! Rond dit drama bloeit een schone, zachte zomer. Er is stilte, vrede en zon! Daarin ligt heel zijn tijd : 't verscheuren van elkanders overtuiging, de blindheid van elkendeen; daarin ligt zijn twijfel, zijn gebroken droom, zijn geloof, zijn verlangen naar rust, heel zijn hart en heel zijn ziel, - heel de tegenstrijdigheid van zichzelf en van zijn tijd. Toen hij de schilderij af had; - 't was enige dagen voor Kerstmis - liet hij palet en borstels uit zijn hand glijden. 'Nu heb ik, geloof ik, niets meer te doen dan maagpijn te lijden', zuchtte hij.
Felix Timmermans (Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uw werken geroken)
Verhalen vormen de enige echte magie. Een verhaal kan de onmogelijke afstand tussen individuen overbruggen, ons uit ons eigen leven tillen en in dat van iemand anders zetten, al is het maar voor even. Onze honger naar verhalen maakt ons tot mens. We verlangen in het bijzonder naar verhalen die ons blij maken. Verhalen slaan ergens op, terwijl dat voor de echte wereld niet geldt. Want verhalen zijn de opgeschoonde versie van het echte leven, een gedestilleerde versie van het menselijke gedrag die komischer, tragischer en perfecter is dan het echte leven. In een goed gemaakte holo zitten geen doodlopende verhaallijnen of willekeurige opnames. Als de camera op een detail inzoomt, moet je opletten, want dat detail heeft een cruciale betekenis, die nog duidelijk zal worden. Zo is het echte leven niet. In het echte leven leiden de aanwijzingen niet per definitie tot iets. Wegen lopen dood. Geliefden maken geen heroïsche romantische gebaren. Mensen zeggen lelijke dingen en vertrekken zonder afscheid te nemen en lijden op onzinnige manieren. Verhaallijnen worden zonder ontknoping losgelaten. Soms hebben we een verhaal nodig - één dat goed in elkaar steekt, opbeurend is - om de wereld te helpen weer ergens op te slaan. Er zijn geen gelukkige eindes in het echte leven, omdat er in het leven geen eindes zijn, alleen momenten van verandering. Er is altijd een nieuw avontuur, een nieuwe uitdaging, een nieuwe mogelijkheid om geluk te vinden of weg te jagen. Ik wil holografie studeren omdat het mijn droom is om verhalen te creëren. Ik hoop dat mijn holo's mensen op een dag inspireren om de wereld beter achter te laten dan ze hem aantroffen. Om in ware liefde te geloven. Om dapper genoeg te zijn om voor geluk te vechten.
Katharine McGee (The Towering Sky (The Thousandth Floor, #3))
Jean ratelt aan een stuk door terwijl hij me met groot vertrouwen door de bergen van Burundi voert. Hij is een hutu uit het noorden en kent deze streek op z'n duimpje. "De groep is een probleem in Afrika," zegt hij peinzend. " Individueel hebben wij, Hutu's en Tutsi's, niets tegen elkasr. Maar in groepsverband laten we ons meeslepen, scheppen we een klimaat van angst voor elkaar. Dan denken we niet meer zelfstandig, nemen we geen individuele verantwoordelijkheid meer voor onze daden. Dan wordt alles vertaald in termen van "wij" en "zij" en "zij" dat is een andere soort, een ander ras, dat zijn geen levende wezens.
Els De Temmerman (De doden zijn niet dood. Rwanda, een ooggetuigenverslag.)
Jean ratelt aan een stuk door terwijl hij me met groot vertrouwen door de bergen van Burundi voert. Hij is een Hutu uit het noorden en kent deze streek op z'n duimpje. "De groep is een probleem in Afrika," zegt hij peinzend. " Individueel hebben wij, Hutu's en Tutsi's, niets tegen elkaar. Maar in groepsverband laten we ons meeslepen, scheppen we een klimaat van angst voor elkaar. Dan denken we niet meer zelfstandig, nemen we geen individuele verantwoordelijkheid meer voor onze daden. Dan wordt alles vertaald in termen van "wij" en "zij" en "zij" dat is een andere soort, een ander ras, dat zijn geen levende wezens.
Els De Temmerman (De doden zijn niet dood. Rwanda, een ooggetuigenverslag.)
Glanzend en mat, glad en harig vertoonden de bladeren alle mogelijke schakeringen groen. De meeste bloemen waren bescheiden, klein, bijna verlegen, met tere, onopvallende kleuren: lila en zachtblauw en lichtgeel. Ze waren een onbelangrijk en ongewenst deel en zorgen slechts voor het zaad. Wijnruit, salie, rozemarijn, parelzaad, gember, munt, tijm, akelei, genadekruid, bonekruid, mosterd, allerhande kruiden groeiden hier. Voorts was er venkel, wormkruid, basilicum en dille, peterselie, kervel en marjolein. Hij had al zijn hulpjes ook van onalledaagse kruiden bijgebracht wat je ermee kon doen en wat de gevaren ervan waren. Kruiden ontlenen hun waarde aan een juiste dosering en overdaad kan erger zijn dan de kwaal. Klein van stuk, bescheiden van kleur, dicht bij elkaar groeiend en verlegen richtten zijn kruiden slechts de aandacht op zichzelf door de zoete geur die ze verspreidden als de zon ze bescheen. Maar achter de wegduikende rijen rezen andere, grotere en opvallender planten op. Bedden pioenen, die werden gekweekt om hun pittige zaden en hoge papavers met hun lichte bladeren: hun witte of paars-zwarte bloembladeren kwamen nog maar nauwelijks door hun gesloten wapenuitrusting heen. Ze waren zo hoog als een kleine man en afkomstig uit het oostelijk deel van de Middenzee, uit welk ver oord Cadfael het zaad van hun voorvaderen lang geleden had meegebracht. Hij had ze in zijn eigen tuin gekweekt en gekruist voor hij later hun beste nakomelingen hierheen had gebracht om er medicijnen van te maken tegen de pijn, de voornaamste vijand van de mens. Pijn en het gebrek aan slaap, slaap wat juist het beste middel is tegen pijn.
Ellis Peters (Brother Cadfael: A Morbid Taste for Bones / One Corpse Too Many / Monk's Hood)
De wereld wordt al jaren vergiftigd, maar niet door een gif dat je kunt zien, ruiken of proeven. De Angeli Terrae zijn er meesters in om mensen tegen elkaar op te zetten - en haat is uiteindelijk wele malen dodelijker dan welke chemische stof ook. Die sijpelt in de kieren en scheuren van de samenleving en bijt ze steeds verder uit, tot ze zijn uitgegroeid tot onoverbrugbare ravijnen. Het doet jarenlang zijn werk en het geniepige is dat niemand meer weet wie ermee is begonnen. Er is geen schuldige. Iedereen is schuldig. Dus niemand.
Marloes Morshuis (Project Z (Quotum, #1))
Als het verkeerd is om een menselijk wezen in elkaar te slaan, hem zijn nagels uit te trekken, hem onvrijwillig aan medische experimenten bloot te stellen, hem zonder proces op te sluiten of ter dood te brengen, is het net zo goed moreel fout om een dier op deze manier te behandelen. Hoe hoger ontwikkeld het dier is, des te erger kan het lijden, en aangezien het wordt gehinderd door de dubbele handicap dat het onze taal niet spreekt en geen stemrecht heeft, hebben wij een dubbele plicht om het te beschermen. Als dieren onnodig verwondingen oplopen, gevangen worden genomen of sterven, is dat de smet op ons allemaal.
Adrian House (The Great Safari: The Lives of George and Joy Adamson, Famous for Born Free)
Op deze dingen hadden we geen greep. We konden denken dat onze wereld alles omvatte, we konden druk bezig zijn met onze eigen dingen hier beneden aan de oever, rondrijden met onze auto's, elkaar opbellen en met elkaar praten, bij elkaar op bezoek gaan, eten en drinken, binnenzitten en ons laten overspoelen door opvattingen en meningen en de lotgevallen van hen die op het tv-scherm verschijnen, in die wonderlijke halfkunstmatige symbiose waarin we leefden, en ons steeds dieper, jaar in jaar uit dieper in slaap laten sussen met het idee dat dat alles was, maar als we dan onze blik naar boven richtten en dit zagen, was de enige mogelijke gedachte die van ongrijpbaarheid en onmacht, want hoe klein en beperkt was dat waarin we ons in slaap lieten sussen eigenlijk niet? O, zeker, de drama's die we zagen waren groots, de beelden die we in ons opnamen subliem en soms zelf apocalyptisch, alleen, kom nou toch, slaven, welk aandeel hadden we daar eigenlijk in? Geen. Maar de sterren blinken boven ons, de zon schijnt, het gras groeit en de aarde, ja, de aarde, die slokt alle leven op en wist alle sporen, spuwt nieuw leven uit in een cascade aan ledematen en ogen, bladeren en nagels, strootjes en staarten, wangen en bont, schors en ingewanden om het vervolgens weer op te slokken. En wat we nooit helemaal begrijpen of niet willen begrijpen, is dat dit buiten ons om gebeurt, dat we daar zelf geen deel aan hebben, dat wij slechts datgene zijn wat groeit en sterft, blind als de golven in de zee.
Karl Ove Knausgård
Er moet nog wel wat gesleuteld worden aan de Ladybird.' 'Wat?' 'Er moeten wat dingen opnieuw in elkaar gezet worden.' 'Nee, dat bedoel ik niet. Hoe zei je dat dat ding heet?' 'Ladybird.' 'Ladybird?' Liberty spuwde het woord uit. 'Die naam wordt gewijzigd, dat lijkt me duidelijk.
Joshua Mowll (Operation Typhoon Shore (The Guild of Specialists, #2))
Hij hield extreem veel van zijn echtgenote. Hij hield, met andere woorden, te veel van die ene vrouw. Dat ze op jonge leeftijd overleed zag hij dan ook als de wraak des hemels voor die liefde. een andere verklaring voor haar dood had hij niet. Na het overlijden van zijn echtgenote hield hij zich ver van alle vrouwen. Hij nam niet eens een meid in huis. Het koken en poetsen liet hij over aan een man. Dit deed hij niet omdat hij alle andere vrouwen haatte. Het was omdat die vrouwen allemaal leken op zijn echtgenote. Zo rook bijvoorbeeld iedere vrouw net als zij naar vis. En, overtuigd dat ook dit de wraak des hemels was omdat hij te veel van zijn vrouw had gehouden, vond hij berusting in het feit dat hij het moest stellen zonder vrouw in zijn leven. Maar in zijn huis was één vrouw aanwezig om wie hij niet heen kon. Hij had een dochter. Uiteraard leek zij meer dan welke andere vrouw ook ter wereld op zijn overleden echtgenote. De dochter zat inmiddels op de hogere middelbare meisjesschool. Midden in de nacht ging het licht aan in haar kamer. Hij gluurde door een kier in de schuifdeuren. Het meisje hield een kleine schaar vast. Terwijl ze haar opgetrokken knieën uit elkaar spreidde en langdurig omlaag tuurde, hanteerde ze de schaar. De volgende dag, nadat zijn dochter naar school was vertrokken, staarde hij stiekem naar de witte bladen van de schaar en hij kreeg koude rillingen. Weer ging midden in de nacht het licht aan in de kamer van zijn dochter. Hij gluurde door de kier in de schuifdeuren. Ze griste een witte doek van de vloer, klemde hem in haar armen en liep de kamer uit. Hij hoorde water uit de kraan stromen. Even later stak zijn dochter het vuur van het komfoor aan, legde de witte doek erop en ging afwezig zitten. Daarop begon ze te huilen. Toen ze ophield met huilen, knipte ze haar nagels boven de doek. Op het moment dat ze de doek wegnam vielen die er kennelijk af, want hij rook de misselijkmakende geur van brandende nagels. Hij had een droom. Daarin vertelde zijn overleden echtgenote aan hun dochter dat hij haar geheim had gezien. Sindsdien keek zijn dochter hem niet meer aan. Hij hield niet van zijn dochter. De gedachte dat een man op zijn beurt de wraak des hemels zou ondergaan vanwege zijn liefde voor haar, deed hem huiveren. Op een nacht richtte zijn dochter uiteindelijk een dolk op zijn keel terwijl hij sliep. Hij wist dat. Hij berustte erin dat het de wraak des hemels was, omdat hij tot het uiterste van zijn echtgenote had gehouden en te veel had gehouden van die ene vrouw, en hij hield rustig zijn ogen gesloten. Hij voelde dat zijn dochter het had gemunt op de vijand van haar moeder, en hij wachtte op het mes.
Yasunari Kawabata
Hij haalt kabelaanbinders uit zijn bestelwagen. Aan de andere kant van het huis maakt hij beide ladders met het zwembord aan elkaar vast. 'Straks ga ik trouwens bij jullie buren langs', zegt hij, weer in de keuken. Els en Dieter staren hem aan alsof er een bijl vastzit in zijn schedel. Waarom hun buren, willen ze weten. Hij legt uit dat hij er met een kleurenwaaier langs zal gaan, zodat ze een kleur kunnen kiezen - eens hij hier klaar is, begint hij bij hen. Dieter wikkelt zijn armen om zijn hoofd, Els slaat met haar vlakke hand tegen een geschilderde muur. 'Verdomme,' zegt ze, kijkend van haar Pick Nickroze hand naar de skeletvingers op de muur. 'Sorry.' Alphonse drukt een doek tegen de mond van een fles terpentine, houdt haar hand in de zijne om die schoon te maken. Even staat ze erbij als een beteuterd kind, haar vingers opengesperd zodat zijn kordate, vaderlijke vegen alle verf kunnen vinden, dan laait haar toorn weer op: 'Niet normaal! Dat is gewoon niet meer normaal!' Hij haalt een kleine, nieuwe verfroller uit de verpakking en laat die als een lichte pletwals een luchtige tocht over de handafdruk maken. Het werkt. 'Alles wat wij doen, willen zij ook', verduidelijkt Dieter. 'Geen idee hoe dat zit in het hoofd van die mensen. Ze hebben je bestelwagen voor onze deur zien staan en hup, hun keuken moet ook een nieuwe kleur krijgen.' 'Hun slaapkamers.' Ze hebben hem niet gehoord. 'Het is al jaren aan de gang. Wij een huis, zij een huis. Wij een kind, zij een kind. Wij een nieuwe wagen of een reis door de Verenigde Staten: zij ook.' Somber verwijdert Els verfresten van onder haar nagels. 'Wat moeten wij doen? Verhuizen?
Annelies Verbeke (Dertig dagen)
Volgens Erasmus bestaat geluk slechts in de illusies die men daarover koestert. Het woordenboek definieert geluk als de aangename toestand waarin we onze wensen vervuld zien en vrede hebben met onszelf en onze omgeving. Wie het heeft gekend weet dat het gevoel van geluk onuitstaanbaar kort duurt en zich niet vaak aandient. Toch eindigen de verhalen die we elkaar vertellen steevast met 'en ze leefden nog lang en gelukkig'. Dat is de grootste leugen uit de geschiedenis van de mensheid. We leven niet nog lang en gelukkig, we leven op zijn hoogst kort en af en toe niet ongelukkig.
Ronald Giphart (Lieve)
Het westerse consumentisme dreigt bij menigeen uit te lopen op een belevingssolipsisme waarin iedereen alles en dus ook elkaar en zichzelf gebruikt en misbruikt naar zijn 'eigen zin' en niemand nog wezenlijk op de ander betrokken is. De cynische walging over deze levensstijl wordt in de literatuur bijvoorbeeld beschreven door de populaire Franse schrijver Michel Houellebecq en was in de popcultuur al eerder uitgeschreeuwd, zij het minder bewust, door iemand als Kurt Cobain van de grungeband Nirvana, die onder de jeugd een grote populariteit genoot. Onder de kunstenaars vallen nog veel andere namen te noemen, die een verscheurd of cynisch levensgevoel tot uitdrukking brengen dat bij menigeen weerklank vindt. In de filosofie was het ruim een eeuw geleden Nietzsche die eenzaam de pijn heeft gevoeld na 'de dood van God'.
Ad Verbrugge (Tijd van onbehagen: filosofische essays over een cultuur op drift)
Changement de décor Zodra de dag als een dreigbrief in mijn kamer wordt geschoven worden de rode zegels van de droom door snelle messen zonlicht losgebroken huizen slaan traag hun bittere ogen op en sterren vallen doodsbleek uit hun banen terwijl de zwijgende schildwachten nachtdroom en dagdroom haastig elkaar hun plaatsen afstaan legt het vuurpeloton van de twaalf nieuwe uren bedaard op mij aan
Ellen Warmond
Tuincentrum Osdorp Ik weet het: iedereen zijn eigen hel. In leven blijven, naar je werk toe tijgen, de hele week verkookte koffie prijzen, onder collega's lijden, loon opstrijken, op zondag naar een tuincentrum toe rijden, daar in dat tuincentrum een plant bevoelen, de koffie proeven (samen lelijk worden), een broodje delen en het weer bespreken, 's nachts onder je pc je zaad opvegen. In elkaar, uit elkaar. De daad heet het. Zo tuur je maar wat naar bewegend vlees. Je veegt je zaad op en vergeet het. Ik zou wel willen dat het anders was. Dat is het ook. Je mist iets en verpleegt het.
Menno Wigman (Mijn naam is Legioen)
Waag het niet ooit van je leven nog eens naar Newmarket te bellen,' voer ze tegen me uit, knarsetandend van boosheid. 'Dit is geen grapje. Ik heb een heel ernstig probleem met mijn man. Jij en ik mogen elkaar een tijdje niet zien of spreken. Alsjeblieft. Ik smeek het je. Als je echt van me houdt, doe dat dan voor me. (...) Maar bel me nooit meer op. Ik zit in de puree en ik moet erg uitkijken.
Mario Vargas Llosa (Travesuras de la niña mala)
Waarom hou ik van je, als ik je niet kan uitstaan? Waarom haal je zulke rotstreken uit, als je van me houdt? Waarom gaan we niet uit elkaar, net als iedereen?
Frans Kellendonk (Mystiek lichaam: Een geschiedenis)
Steeds zie ik ons samen opdoemen in mijn geest en weer verdwijnen. Als jongens, als jongemannen en op latere leeftijd. We kijken allebei star voor ons uit. Het lijkt wel of we met elkaar vergroeid zijn, zo dicht lopen we tegen elkaar. Ik weet niet of we op weg zijn ergens naar toe of dat het zomaar een dwalen is. Er is geen angst want ik weet dat we elkaar niet kwijt kunnen raken.
Jan Wolkers (De Onverbiddelijke Tijd)
Als ik één ding heb ontdekt in het leven, dan is het wel dit: Als je heel diep over iets nadenkt, dan kom je altijd bij iets uit dat niet klopt. Probeer maar eens — klopt altijd! … Je komt altijd bij een tegenstrijdigheid uit. Ons hele leven hier op aarde is in feite één grote onverklaarbare tegenstrijdigheid…. Je moet gewoon niet te diep nadenken en dan klopt alles… Als je wel nadenkt, dan kan het niet anders of je zegt ons hele leven hier op aarde – het is één groot mysterie – het is één grote onverklaarbare tegenstrijdigheid. Ja, dat zit nu één keer in ons mensen ingebakken dat wij dat niet zo goed kunnen hebben dat iets tegenstrijdig is. Daar kunnen we niet zo goed tegen. Maar ja, dat vind ik nou weer het mooie van humor. Want wat doet humor? Humor pakt juist twee tegenstrijdige zaken, die flink haaks op elkaar staan, koppelt die juist aan elkaar met een grapje. Je moet lachen, want de tegenstrijdigheid is even opgelost, klaar – de rest van de dag vrij. Dus wat de wetenschap in eeuwen nog niet is gelukt, dat lukt de humor in een paar tellen. Dus de waarheid zit in humor, niet in het serieuze. Dit meen ik niet serieus, dat was maar een grapje,… ja hé, want anders zou het niet waar zijn. Als ik zeg dat waarheid zit in het niet-serieuze, is dat alleen maar waar als ik het niet meen – maar wel waar. Nou, u moet het trouwens niet serieus opvatten hoor, wat ik hier nu allemaal beweer, alstublieft nee, want ik meen het wel degelijk.
Herman Finkers
Ik denk aan het huis waar ik geboren ben, waar ik zo weinig meer van weet over hoe we er leefden, maar mijn benen kennen nog de grote ruimte tussen de treden van de trap, mijn vingers kennen de geulen in het hout van de vensterbank, mijn voeten weten nog hoe de houten vloerplanken voelden, met de knoesten, en mijn tenen kennen nog de kwasten van het tapijt. Losse beelden, ik plak ze in mijn hoofd aan elkaar tot ik het huis heb gereconstrueerd, ontstaan uit mijn herinneringen en verhalen die mijn moeder en soms mijn vader erover vertelden.
Renee van Marissing (Onze kinderen)
De mannen maken de wetten. Met de wetten verbinden ze wat ver uit elkaar ligt, hemel en aarde, ziel en lichaam, u kent ze wel, de tegenstellingen. En dan lezen ze met hun wetten in de hand de wereld. Met jou erbij. Als dit dan dat. Als jij zus dan zo. Ze lezen je als een boek. Ik heb naar hen geluisterd, naar hun verhalen over de wereld, over mijzelf vooral.
Connie Palmen (De wetten)
Op het commissariaat, waar zij gefouilleerd werd, had men tien worsten gevonden, die ze van voren en van achteren weggestopt had. En toen mevrouw Lorilleux met een vies gezicht verklaarde, dat zij niet van die worsten zou willen ete, begon iedereen zachtjes te lachen. De nachtwake werd minder somber, ofschoon de grenzen van het betamelijke niet overschreden werden. Maar toen zij de laatste wijn opdronken, kwam er een vreemd dof ruisend geluid uit het kabinetje. Allen hieven het hoofd op en keken elkaar aan. "'t Is niets," zei Lantier bedaard, terwijl hij zijn stem liet dalen. "Ze loopt leeg." Gerustgesteld zette het gezelschap de glazen weer op tafel.
Émile Zola (L'Assommoir)
De nachtlampen hangen zeven voetstappen van elkaar. Mijn schaduw, dat ben ik, drijft voor mij uit. Halverwege verschrompelt hij en zie ik mezelf onder mijn sandalen verdwijnen. Achter mij ontsta ik opnieuw, alsof ik mezelf aan mijn enkels voortsleep. Dan doem ik als spook weer voor mij op, groter dan ikzelf ben, tegen de muur waar ik me omdraai om er niet zo goed als radeloos met mijn hoofd tegenop te lopen en in mijn schaduw te verdwijnen. Ik besta zoals mijn schaduw.
Jeroen Brouwers (Het hout)
Je kan je niet inbeelden hoe rijke mensen in elkaar zitten. Om vier uur ’s nachts belden ze me uit m’n bed. ‘Heb je het gezien? De Nasdaq is gecrasht.’ Ik had geen leven meer. Ze maakten zich ook constant zorgen over me. Mijnheer Van Rossem, zo snel rijden met de auto, ik zou dat toch niet doen. Ik denk dat niemand ooit voor meer verzekerd is geweest dan ik. Ik was hun moneymaker, ze waren als de dood dat mij iets zou overkomen.
Jean Pierre Van Rossem
Toen Jan Liefkind de ruimte betrad viel zijn mond van verbazing open. Langzaam liep hij langs de tot aan het plafond gevulde schappen. Hier leek de poëzie van de hele wereld bij elkaar te staan. ‘Is dit een bibliotheek?’ vroeg hij aan de rode dame. Ze schudde haar hoofd. ‘Dit is een winkel,’ zei ze. ‘Mijn winkel. Het is mijn hobby.’ Ze ging hem voor naar de kast met Nederlandse poëzie. Gorter, Leopold, Nijhoff, Bloem, Vroman. Allemaal stonden ze daar, onaangeraakt. Zelfs van hem stonden er twee bundels. Jan Liefkind liep verder. Twee planken met IJslandse poëzie, een kast vol Japanse bundels, twee kasten met Franse poëzie. Hij trok er een bundeltje van Michaux uit dat hij niet kende. Bulgaars, Roemeens, Grieks. Vier boekjes uit Bangladesh. De dame met het rode haar en de zigeunerrok had ze van over de hele wereld naar haar winkel in Venice laten komen. Hier stonden ze nu, te wachten op een aardbeving of een brand. Hij rekende het Franse boekje met haar af. ‘Verkoopt u wel eens wat?’ vroeg Jan Liefkind. ‘Een doodenkele keer,’ zei ze terwijl ze het boekje in een papieren zak deed. ― USA Cabaret
J. Bernlef (Tegenliggers)
Puzzelstukken uit diverse periodes, die onverwacht en onverhoopt opeens in elkaar schuiven. Zo moet het zijn om jazz te spelen. Uit de brij valt plots dat ene verscheurende akkoord, zonder repetitie en toch volmaakt getimed. Getoonzet door een genadig toeval. In dank aanvaard door de geduldige muzikant.
Tom Lanoye (Sprakeloos)
Tatjana en Lex van Hessen uit elkaar, Nu Nederland.
Petra Hermans (Voor een betere wereld)
Tussen twee roze marmeren kolommen stond Donatello's Magdalena op hoge leeftijd. In één schokkend moment werd alles me duidelijk. Een uitgemergelde figuur met wilde holle ogen in diepe oogkassen en ingevallen wangen, geteisterd door de tijd in de wildernis, haar handen tegen elkaar, biddend. Ze was blootsvoets, haar dunne benen wijd gespreid, naakt, niet kunstzinnig naakt, slechts bedekt door in de knoop zittend haar dat tot haar knieën reikte. In haar openstaande mond stonden slechts twee tanden als kleine grafstenen. Haar verschrompelde benen zo wijd uit elkaar en haar gekromde tenen die haar aan de aarde nagelden terwijl ze verlangde naar de hemel. Ik rilde.
Susan Vreeland (The Passion of Artemisia)
Toen hij even later omkeek, deed zij het ook. Hij stak zijn hand weifelend op. Hoe snel ze zich nu van hem verwijderde.... hoe vanzelfsprekend ze uit elkaar gingen, zonder wrijving, niet tegen te houden, alsof hij gewichtloos de ruimte in zweefde.... Hij besloot deze gedachten los te laten. Hij wilde nergens meer aan denken. Hij wilde alleen maar ervaren hoe het is om vrij te zijn.
Ricus van de Coevering (De hooier)
Loeser keek naar binnen. De man die had gesproken stond bij de experimenteertafel en zeepte de kranen met een doekje in. Loeser zag hem en profil, maar hij hàd helemaal geen profiel, dat wil zeggen, zijn gezicht was een plat vlak - zijn kin en voorhoofd waren zo verticaal als een muur en zijn neus was plat tegen zijn schedel gedrukt, hij had geen lippen en zijn ogen zaten zo ver naar voren dat ze schuins tegen elkaar hadden kunnen knipogen. Die configuratie zag er zo onnatuurlijk uit dat hij alleen gen gevolg van een gruwelijk ongeval bij de geboorte kon zijn, iets met een stalen tafel of een betonnen vloer. Hij droeg een ruime grijze overall en had sliertig zwart haar dat eruitzag alsof het een paar dagen kruislings over het doucheputje had gelegen voordat het uit zijn schedel was gegroeid.
Ned Beauman (The Teleportation Accident)
Ze kleedden zich uit zonder naar elkaar te kijken, en daarna ging Phoebe op haar bed liggen en klom Scramsfield boven op haar. Wat er daarna volgde duurde niet meer dan anderhalve minuut, en na afloop besefte hij teleurgesteld dat de daad geen greintje had bijgedragen aan zijn detailkennis van de structuur en mechanica van de menselijke vagina, al had hij die dan ook nog zo vlijtig verkend met het gevoeligste deel van zijn eigen lichaam - nergens aan het lichaam van een man had je een oppervlak dat precies op die manier zacht was, bedacht hij, behalve misschien het nog niet herstelde tandvlees nadat de tandarts een kies had getrokken - maar desondanks vond hij het zo fantastisch dat hij zich afvroeg: als je dit gewoon hier in Boston kon doen wanneer je maar wilde, gratis, waarom zou je dan in vredesnaam naar Parijs gaan?
Ned Beauman (The Teleportation Accident)
Door het totaal ontbreken van iedere samenhang en het moeiteloos in en uit elkaar fladderen maakte het behalve ijl in het hoofd ook diep moedeloos, en het was alsof hij zichzelf al koud van ziel en lichaam roerloos zag zitten in een hoek van het gekkenhuis, starend over rijen bedden, een park achter de ruiten, zacht gegil in de verte.
Willem Brakman (Ansichten uit Amerika (Dutch Edition))
Heeft Afrika een ander soort democratie nodig?’ vroeg ik. De professor knikte. ‘In de prekoloniale tijd werd in Afrika een consensuspolitiek gevoerd. Bij een belangrijk probleem kwamen vertegenwoordigers van alle betrokken clans samen. Ze gingen niet uit elkaar voor er een oplossing was bedacht waarin iedereen zich kon vinden. Zo had niemand het gevoel dat hem door de meerderheid iets was opgedrongen.
Jan Leyers (De weg naar het avondland)
Hij had haar uitgenodigd samen in hotel Borg te gaan eten. Heel goed kenden ze elkaar nog niet: het was hun derde ontmoeting. Zij was mede-eigenaar van een softwarebedrijf; hij had zich bij dat bedrijf ingekocht. Allebei waren ze computerfreaks, bijna zo lang als ze zich konden herinneren, en het klikte direct tussen hen. Na een paar weken had hij het initiatief genomen haar buiten werktijd op te zoeken en uit te nodigen in Borg. Dat was inmiddels twee keer gebeurd, en vanaf het moment dat ze die avond gingen zitten had er iets bijzonders in de lucht gehangen: het zou nu anders verlopen dan de vorige keren. Toen had hij haar naar huis gereden en gedag gezegd. Nu waren ze geen van beiden met de auto. Ze had aan de telefoon voorgesteld dat ze na Borg naar haar huis zouden gaan om nog even koffie te drinken. Koffie, dacht hij. Hij grijnsde.
Arnaldur Indriðason
Ik heb genoeg lentes overgeslagen. 't Moet uit zijn. Vaak is het me niet eens opgevallen dat het lente werd. Het deed me niks. Nogal wiedes als je er geen acht op slaat, doet niets je iets. Ik merkte de bloesem evenmin op als de sneeuw. Ik hing maar zo'n beetje tussen hemel en aarde. En alles ging snel. Je had geen tijd om stil te staan, of je durfde het niet misschien, omdat je bang was dat je werd ingehaald. Maar nu sta ik stil bij de lente in mijn tuin en ik weet zeker dat het niet het stilstaan is van een ouder wordende man. Wat jammer dat we zo niet kunnen zijn, denk ik, zo opgetogen als deze bloei; zo eerlijk als het gras; zo mild als de voorjaarsregen. En in dit decor van liefde en zachtmoedigheid wil ik alleen maar lieve mensen tegenkomen. O, u mag me rustig beschuldigen van sentimentaliteit, maar wat de aarde op dit moment oproept in mijn hart, laat ik niet zomaar kapotmaken door de wrevel en de onvrede van mensen; door wat ze zeggen in kranten, roepen door de radio, laten zien op de buis. Bij deze bloei in dit licht heb ik geen zin in discussies en vergaderingen en teksten; in beloften of voorspellingen; of in mensen die elkaar pijn willen doen, kwetsen en kwellen, die elkaar voorbij willen streven. Voor mij hoeft het nou es even niet, de succesvolle goalgetters. Daar sta je dan tussen het geweld van dit groene leven, jij met je hinderlijke verstand, midden in het ongeremde dat maar raak leeft zonder enige reserve. Het vlamt op uit de aarde zonder terughoudendheid. Dat doet maar. Het staat op uit de dood. Breekt opnieuw uit de knop. Bloeit als een gek en valt neer zonder droefheid, zonder tranen. Daar sta je dan met je armbandhorloge.
Toon Hermans (Fluiten naar de overkant)
Ik denk dat die Morgarath veel te slim wil zijn, met dat lekken van valse plannen en geheime tunnels en verrassingselementen van Horth en zijn mannen uit het noorden, om het Doornbos heen - het is allemaal veel te ingewikkeld. En iets ingewikkelds, dat moet je niet proberen als je een land als Araluen wilt aanvallen... En ik zeg je, die slag daar, dat wordt kantje boord, hoe dan ook. Dat heb je altijd als het te ingewikkeld gemaakt wordt. Er hoeft maar dát mis te gaan en de hele zaak stort in elkaar als een kaartenhuis. - Erak
John Flanagan (The Burning Bridge (Ranger's Apprentice, #2))
Hij handelde volledig op instinct, een ongelooflijk voorbeeld van hand-oogcoördinatie. Toen de pijl van de Senshi neer kwam suizen, recht op Shigeru af, sloeg Will er met zijn boog naar en wist hem uit koers te meppen. De pijl kletterde zonder iets geraakt te hebben een eindje verder op de grond. Zelfs Halt was onder de indruk. 'Mijn hemel!' zei hij. 'Hoe kreeg je dat voor elkaar?
John Flanagan (The Emperor of Nihon-Ja (Ranger's Apprentice, #10))
We hollen ons lichaam uit door het aan elkaar te geven.
Maartje Wortel (IJstijd)
Samuel en ik kennen elkaar al heel lang,' onderbrak Alicia hem met haar mooie stem. 'We zijn een tijd buren geweest.' Ze keek hem aan met iets ondefinieerbaars in haar blik, een mengeling van belangstelling, nieuwsgierigheid, rancune misschien, en herinneringen, zoveel herinneringen! Samuel drukte zijn nagels in zijn handpalmen om niet in tranen uit te barsten.
Guillaume Prévost
Ineens voelde ze de drang om eens iets heel anders te doen. Het was als een schok van energie die haar trof en haar overeind dwong. Ze haalde de garnaal roze jurk voor Davids afstuderen uit de kast en hing hem halverwege de stang. Toen pakte ze Harolds tweedjasje en hing het aan een knaapje naast de jurk. Ze zagen er eenzaam uit, en ver uit elkaar. Ze greep zijn mouw en legde die over de roze schouder. Daarna koppelde ze elk kledingstuk van haar aan een van de zijne. Ze stopte de manchet van haar blouse in de zak van zijn blauwe pak. De zoom van een rok sloeg ze om een broekspijp. Een andere jurk verpakte ze in een omhelzing van zijn blauwe vest. Het leek alsof er een hele menigte onzichtbare Maureens en Harolds in haar garderobekast huisde, klaar om naar buiten te stappen. Ze moest erom glimlachen en toen moest ze erom huilen, maar ze liet het zoals het was.
Rachel Joyce (The Unlikely Pilgrimage of Harold Fry (Harold Fry, #1))