“
De liefde was een sluipend, traag gif, de liefde was geniepig en leugenachtig, de liefde was een sluier die over de ellende van de wereld was geworpen, de liefde was klef en onverteerbaar, ze was een spiegel waarin je kon zijn wat je niet was, ze was een spook dat hoop verspreidde waar allang geen hoop meer bestond, een schuilplaats waar je je toevlucht dacht te vinden en uiteindelijk toch alleen jezelf vond, ze was een vage herinnering aan een andere liefde, de mogelijkheid van een redding, die uiteindelijk toch op een genadeklap leek, ze was een oorlog zonder winnaars, een kostbaar juweel midden tussen de scherven waaraan je je sneed, ja, in die tijd was de liefde dat, Brilka. (Het Achtste Leven, pg 494)
”
”