“
Maar toen ik erover nadacht, besefte ik dat het frustrerende aan jou de manier is waarop je je in het algemeen in of tegenover de wereld gedraagt. Wat vind je belangrijk? Door welk verlangen word je gedreven? Waar ben je trouw aan? Zelfs in de discussies over 'Het labyrint der onmenselijkheid' leek je onverschillig, alsof het je er vooral om te doen was ons in vuur en vlam te zien raken. Maar waar is jouw vuur? Ik neem het je kwalijk dat je, als een spook door een muur, door alles en iedereen heen zweeft. We raken gehecht aan je en een tijdlang lijk jij ook gehecht aan ons. Maar dan op een nacht ben je vertrokken: we worden wakker en je plek naast ons in bed is koud en we weten niet eens waarom je bent weggegaan of waar je bent. We weten alleen dat je niet terugkomt. Mensen zijn geen proefobjecten, geen laboratoriumdieren, ik ben verdomme geen rat waarop je kunt experimenteren, Diégane. Mensen zijn geen literair materiaal, dat voortdurend beschikbaar is, een zin in wording waaraan je, met een ironische glimlach, in je hoofd verder breit.
”
”