“
Het trappehuis hield voor hem op iedere etage een herinnering, een emotie in, iets ouderwets en ongrijpbaars, iets dat ergens trilde in het flakkerende schijnsel van zijn geheugen: een gebaar, een geur, een geluid, een fonkeling, een jonge vrouw die opera-aria's zong waarbij ze zichzelf op de piano begeleidde, onhandig getik op een schrijfmachine, een hardnekkige cresollucht, geschreeuw, een kreet, geroezemoes, het geruis van zijde en bont, klaaglijk gemiauw achter een deur, geklop tegen muren, tot vervelens toe op krassende grammofoons gedraaide tango's of, op de zesde etage, het permanente gebrom van de decoupeerzaag van Gaspard Winckler, dat drie verdiepingen lager, op de derde etage links, nog altijd alleen beantwoord werd door een ondraaglijke stilte.
”
”