“
Wie eens zijn zangen dichtte in het diepst der kwellingen, god en schoonheid lasterde, zich tegen recht en hoop wapende, die wil nu trouwen met een vrouw, 'die er goed bij zit'. Die eens was de magiër, de ziener, de onhandelbare boef achter wie de deuren van het bagno definitief gesloten worden, de mensenkoning op een aarde zonder goden, die draagt nu doorlopend acht kilo goud in een gordel zwaar om zijn buik, jammerend dat hij er dysenterie van krijgt. Is dat de mytische held die men ten voorbeel stelt aan zovele jonge mensen, die wel niet 'de wereld uitkotsen' maar toch van schaamte zouden sterven alleen maar bij de gedachte aan een dergelijke gordel?
”
”