“
Het overgrote deel van alle luister [in de wereld] is louter schijn waaraan het wezen van de zaak ontbreekt, zoals bij toneeldecors. Bewimpelde en bekranste schepen, kanonschoten, feestverlichting, toeters en bellen, juichen en gillen enzovoort, dit alles is enkel het uithangbord, de aanduiding, de hiëroglyfe van de vreugde, maar de vreugde zelf is daar meestal niet te vinden: zij is de enige die voor het feest heeft bedankt. Waar ze werkelijk opduikt, daar komt ze in de regel ongenood en onaangediend, vanzelf en sans façon, stil aangeslopen, vaak bij de meest onbetekenende, bij de futielste aanleidingen, onder de meest alledaagse omstandigheden, het minst nog bij schitterende of roemrijke gelegenheden: ze is als het goud in Australië her en der naar de grillen van het toeval verstrooid, zonder enige regelmaat en wet, veelal slechts in heel kleine korreltjes, hoogst zelden in grote hoeveelheden.
”
”